Sinds het overlijden van de Boeddha in de 5de v.Chr. is het boeddhisme vanuit India de wereld over getrokken. Het is niet verrassend dat het boeddhisme na verloop van tijd en het in contact komen met allerlei volkeren en culturen is veranderd.
Zoals de Boeddha onderwijst, alles is aan verandering onderhevig.
De Dhamma is als filosofie, religie, spiritueel pad of hoe je het ook wilt noemen, in staat om voor een ieder de weg naar bevrijding te tonen, ongeacht afkomst of achtergrond.
Dat is de grote kracht van de waarheid die voert tot bevrijding.
Na 2500 jaar kunnen wij vandaag de dag drie grote stromingen onderscheiden: het Theravāda, Mahāyāna en Vajrayāna.
Het Theravāda, de Oude Leer, begint rond 250 v.Chr. vorm te krijgen. Het wordt gezien als de meest orthodoxe vorm van boeddhisme en heeft vandaag de dag vooral volgelingen in Zuidoost-Azië, met name in Thailand, Myanmar en Sri Lanka. De vipassanā-beweging (en in het verlengde daarvan de mindfulness hype) is een moderne school binnen het Theravāda-boeddhisme.
Het Mahāyāna, het Grote Voertuig, vindt langzaam maar zeker zijn ingang rond de 1e eeuw v.Chr., met hedendaags vooral discipelen in China, Japan en Korea. Bekende scholen binnen het Mahāyāna-boeddhisme zijn bijvoorbeeld Zen (Chen) en Puur Land.
Het Vajrayāna, ofwel Diamant Voertuig, ontstond rond de 5e eeuw n.Chr. in het verlengde van het Mahāyāna. Het Tibetaans boeddhisme is hier een afsplitsing van sinds ongeveer de 7e eeuw n.Chr.
Voordat we verder gaan is het goed om te beseffen dat er zelfs na al die eeuwen heel veel overeenkomsten zijn. Je zou kunnen zeggen dat het fundament van de stromingen altijd gelijk is gebleven.
De Vier Edele Waarheden, het Achtvoudige Pad bestaande uit de trainingen in moraliteit, concentratie en wijsheid. De leer van Afhankelijk Ontstaan en kamma (karma). Het streven naar Nibbāna en het eerbetoon aan de Boeddha vind je altijd terug.
De kern is onveranderd aanwezig.
Of nou naar de Pali Canon of de Chinese Agama’s wordt gekeken, het overgrote deel van de sutta’s, (leringen van de Boeddha) zijn gelijk. Het is meer de vorm die zich aan de omgeving heeft aangepast, gevormd naar de neigingen en omstandigheden van de beoefenaar.
In alle landen waar het boeddhisme werd geïntroduceerd ziet men verzet van de oorspronkelijk inheemse religie, gevolgd door assimilatie. Er ontstaan gaandeweg meer subgroepen binnen de stromingen, en weer groepen binnen deze groepen.
Onderstaand Engels overzicht (met dank aan Wikipedia) geeft dit enigszins grafisch weer. Let wel, de breedte van de balkjes geeft niet de omvang van de stromingen weer, het Mahāyāna kent zo’n 185 miljoen volgelingen, het Theravāda 125 miljoen en het Vajrayāna 20 miljoen:
In deze tekst zullen wij kort stilstaan bij de geschiedenis van het boeddhisme en de splitsingen.
De stromingen verschillen in opvatting en beoefening maar misplaatste arrogantie bij beoefenaren van welke stroming dan ook ten opzichte van de ander, in de zin van wat ik doe is beter/hoger/verder dan wat jij doet is niets meer dan een manifestatie in het eigen bewustzijn van dosa (boosheid, afkeer) naar anderen en lobha (verlangen, vasthouden) aan de eigen overtuigingen.
Het is dan ook niet de bedoeling met deze tekst aan te tonen wat het beste is.
Volg de beoefening waar je van houdt, die bij je past, dat is het belangrijkst.
Het moge verder duidelijk zijn er hele boeken gevuld zijn met de geschiedenis van en stromingen binnen het boeddhisme. Deze tekst kan in dat licht niet meer zijn dan een oppervlakkige samenvatting voor de beginnende student.
Nodige Voorkennis over de Arahant
Een Arahant is een ontwaakt wezen, iemand die verlangen, boosheid en onwetendheid heeft vernietigd en Nibbāna (Nirvana) in dit leven uit eigen ervaring heeft verworven.
De Boeddha was ook een Arahant. De Boeddha heeft echter in tegenstelling tot de Arahant het pad zelf ontdekt, zonder aanwijzingen.
De Boeddha was als het ware de eerste Arahant.
Er is echter meer verschil dan enkel het pad als eerste te hebben ontdekt. Want de Boeddha was niet alleen de eerste maar ook de hoogste onder de Arahants.
Het verschil zit hem niet in de mate van bevrijding, die verschilt niet, maar in de andere mentale kwaliteiten en vaardigheden. Zo kon de Boeddha bijvoorbeeld als geen ander zijn boodschap afstemmen op zijn luisteraars.
Ook onder de Arahants kan verschil worden gemaakt. Het verschil zit hem dan vooral in hoeveel van de zes abhiññā’s, vormen van hogere kennis (ofwel mentale krachten) er door een discipel op basis van concentratie zijn verworven.
De zesde van deze abhiññā’s is de belangrijkste, namelijk de kennis van de mentale vergiften. Wie deze kennis heeft bevrijdt zich namelijk van het lijden en bereikt arahantschap.
Onder de andere vijf abhiñña’s valt bijvoorbeeld de kracht van het kennen van het bewustzijn van een ander.
Toen de Boeddha leefde was het altijd duidelijk wie Arahant was en wie niet. De Boeddha gaf verbaal deze toekenning, zoals we in de sutta kunnen lezen.
Was er onder volgelingen onduidelijkheid ten aanzien van het stadium van verlichting dat een discipel had bereikt, dan kon het altijd aan de Boeddha worden gevraagd.
Er was daarom geen twijfel nodig over de kwaliteiten van een monnik die Arahant was.
Goed, met deze kennis kunnen we verder gaan. Laten we beginnen bij het einde van de Boeddha.
Het overlijden van de Boeddha
Het precieze jaar waarop de Boeddha overleed is niet zeker. Moderne historici plaatsen het overlijden rond het einde van de 5e eeuw v.Chr.
Na het overlijden waren er monniken die vrij van verlangen waren en kalm op het heengaan van de Boeddha reflecteerden: “Vergankelijk zijn alle geconditioneerde dingen. Hoe had dit anders kunnen zijn?”
En er waren monniken die diep bedroeft waren, die jammerden en weenden. De eerwaarde Anuruddha zei tegen deze monniken: “Genoeg vrienden, wees niet bedroefd! Heeft de Gezegende niet keer op keer gezegd dat alle dingen waar men van houdt onderhevig zijn aan verandering en verlies?”
Later, tijdens het eerbetoon aan het lichaam de Boeddha, zegt de eerwaarde Subaddha, die pas op oudere leeftijd monnik was geworden: “Het is goed dat wij van de grote asceet af zijn. Te lang, vrienden, werden wij onderdrukt door zijn woorden: ‘dit is geen passend gedrag voor jou; dat is geen passend gedrag voor jou.’ Nu kunnen we eindelijk doen wat we willen, en wat we niet willen, dat zullen we niet meer doen.”
De eerwaarde Maha Kassapa spreekt deze monnik direct streng toe. De woorden van Subaddha geven echter duidelijk aan dat niet elke discipel een Nobele discipel was die de werkelijkheid door eigen ervaring had doorgrond, dat niet elke discipel bereid was zich aan de regels te blijven houden.
In deze woorden schuilt het begin van de eerste splitsing.
De eerste splitsing
Kort na zijn overlijden van de Boeddha kwamen 500 Arahants bijeen en vormden de 1e raadsvergadering onder leiding van de eerwaarde Maha Kassapa, de oudste onder hen, om de leer van de Boeddha te herhalen en in het geheugen vast te leggen.
In de eerste jaren na zijn overlijden zijn er nog discipelen die rechtstreeks onder de Boeddha zijn ontwaakt.
Er waren nog grote Arahants, zoals de eerwaarde Maha Kassapa die de toekenning hadden gekregen het bewustzijn van anderen te kunnen kennen, waardoor bij twijfel nog steeds gezien kon worden of iemand bevrijding had bereikt of niet.
Met het verstrijken van de jaren overleden deze discipelen, en de discipelen na hen. Het werd steeds moeilijker om arahantschap te toetsen. Er waren mensen die Arahant werden, die de werkelijkheid hadden doorgrond, maar bijvoorbeeld niet het vermogen hadden het bewustzijn van een ander te zien.
Soms dachten monniken, niet perse voortkomend uit verkeerde intenties, Arahant te zijn terwijl dit niet klopte. De Commentaren van de Pali Canon geven het voorbeeld van monniken in die tijd die 60 jaar lang dachten Arahant te zijn totdat een leerling van hun daadwerkelijk arahantschap bereikte in combinatie met de mentale kracht om het bewustzijn van anderen te kennen. De jonge Arahant zag de mentale tekortkomingen van zijn voormalige leraren die helemaal geen Arahant bleken te zijn.
Er waren ook monniken die onterecht claimden Arahant te zijn omdat dit meer aanzien en offer-gaven opleverde. Dit is natuurlijk een breuk van één van de belangrijkere monniksregels waarin het is verboden (bewust) onterecht een dergelijke claim te doen, maar het controleren hiervan was inmiddels uiterst moeilijk geworden.
Hierdoor leefden er Arahants in de maatschappij die bij lange na niet aan de kwaliteiten voldeden. Dit gaf onrust bij de leken-bevolking en monniken.
Je ziet, morele corruptie nam al vroeg na het overlijden van de Boeddha toe.
Halverwege de 4e eeuw v.Chr., nog geen 100 jaar na het overlijden van de Boeddha, ontstaat er onenigheid binnen de Sangha. De precieze aanleiding is niet duidelijk.
Waarschijnlijk lag een verschil in opvatting ten aanzien van de Vinaya, de ethische gedragsregels voor monniken hieraan ten grondslag, maar zelfs dat is niet zeker.
Deze onenigheid was reden voor een 2e raadsvergadering.
De Mahasanghikas, onder leiding van Mahadeva, lijken voorstander te zijn geweest van minder ethische regels en hielden de mening dat de Arahant nog mentale beperkingen kent, dat kon immers worden gezien bij diverse zo-genaamde Arahant. Het ultieme doel voor een monnik moest dus zijn een Boeddha te worden die geen mentale beperkingen meer had.
De Sthaviravadins, lijken meer of strengere ethische regels te hebben gewild en bleven bij arahantschap als het doel van de weg. Zij gaven aan dat diegenen die beweerden Arahant te zijn terwijl zij mentale (of met name morele) tekortkomingen hadden simpelweg geen Arahant waren.
Hoe je het ook went of keert, uiteindelijk was de corruptie van enkele discipelen het onderliggende probleem dat leidde tot de splitsing.
Of de een nu regels uit de Vinaya wilde verwijderen of de ander er juist nieuwe aan wilde toevoegen is een blijvende academische discussie. Vanaf dat moment zijn er echter twee stromingen met twee iets verschillende Vinaya’s, de Sthaviravadins en de Mahasanghikas.
Het idee om te streven naar boeddhaschap in plaats van arahantschap begint voor het eerst te leven.
Na deze eerste splitsing ontstonden er langzaam maar zeker meer boeddhistische subgroepen. De scheidingslijn was niet keihard, men mediteerde en leefde in elkaars kloosters en bediscussieerde de Dhamma met elkaar.
De Dhamma had zich echter voor het eerst aangepast aan de neigingen van verschillende mensen.
Asoka de Grote en het ontstaan van het Theravāda
Van 268 tot 232 v.Chr. heerste Asoka de Grote van de Maurya-dynastie over vrijwel het hele Indische subcontinent. Het verhaal gaat dat Asoka in 260 v.Chr. een bloedige oorlog in Kalinga voerde. Hij veroverde Kalinga, maar het zien van de massale slachting bracht hem tot bezinning.
Hij bekeerde zich tot het boeddhisme en richtte zich op ahimsa, geweldloosheid. Asoka wordt gezien als een groot, tolerant en respectvol leider, een voorbeeld voor koningen na hem. Onder hem was er eenheid en harmonie, ook tussen mensen en dieren.
Hij gaf zijn rijkdom uit voor zijn volk en voor de Sangha. Hiermee creëerde hij echter ook een probleem.
Hebberige en amorele mannen infiltreerden de Sangha om misbruik te kunnen maken van zijn liefdadigheid. Zij waren niet geïnteresseerd in bevrijding, enkel in offer-gaven en status en hielden er derhalve verkeerde zienswijzen op na met als gevolg dat het respect voor de Sangha afnam.
Toen Asoka van deze corruptie hoorde organiseerde hij in 250 v.Chr. een 3e raadvergadering om het boeddhisme te zuiveren en de Dhamma vast te leggen.
Aan het hoofd van de 9 maanden durende 3e raadsvergadering stond de eerwaarde Moggaliputtatissa. De eerwaarde Moggaliputtatissa behoorde tot de Vibhajjavada-school, de leer van analyse, een afsplitsing van de Sthaviravadins.
De Dhamma die tijdens de 3e raadsvergadering werd vastgelegd en door Asoka werd gesteund was de Tipitaka (de drie manden). De volgelingen van deze stroming noemden zich Theriya’s ‘ouderen’ en het Theravāda was geboren.
Een detail is dat hier ook de Theravāda Abhidhamma werd vastgelegd, de ‘Katha Vatthu’ (punten van controverse) bevat een verzameling vragen en antwoorden door de eerwaarde Moggaliputtatissa.
Tijdens deze raadsvergadering werden veel monniken ondervraagd. Wie een antwoord gaf dat niet in overeenstemming was met de Dhamma werd uit de monnikenorde gezet.
Zo zuiverde Asoka de Sangha.
Het meest belangrijke aan deze raadsvergadering is dat Asoka monniken de wereld in stuurde om het Theravāda te verspreiden. Ze gingen naar Griekenland, de Himalaya, Myanmar en misschien wel het belangrijkste, naar Sri Lanka.
Het was niemand minder dan de tot de Sangha toegetreden zoon van Asoka, de eerwaarde Mahinda, die naar Sri Lanka reisde. Het boeddhisme, of eigenlijk het Theravāda-boeddhisme, floreerde op Sri Lanka.
De Theravāda Tipitaka werd in Sri Lanka in de 1e eeuw v.Chr. voor het eerst in het Sinhala op schrift gezet zoals vastgelegd in de 3e raadsvergadering.
In de 5e eeuw n.Chr. schreef de grote eerwaarde Buddhagosa, overgekomen van het vasteland van India, de leer op in het Pali, de oude taal van de Dhamma, tezamen met een hele reeks aan tot dan toe mondeling overgedragen commentaren van de grote meesters van de eeuwen daarvoor.
Sinds die tijd bestaat de Pali Canon, de Pali versie van de Tipitaka. Sinds de 3e raadsvergadering van 250 v.Chr. zijn aan de hoofdteksten geen leringen meer toegevoegd of verwijderd.
Wel zijn er meer commentaren, en sub-commentaren bijgekomen. Die worden echter altijd als para-canonisch gezien, en dus niet als direct door de Boeddha onderwezen. Buddhagosa zelf schreef de Visuddhimagga, een monumentale samenvatting van de Tipitaka.
De oneindige compassie van de Boeddha en het ontstaan van Mahāyāna
Het ontstaan van het Mahāyāna-boeddhisme is veel moeilijker te relateren aan een specifiek moment in de tijd, sterker nog, er lijkt in de oudheid geen aparte Mahāyāna stroming te zijn geweest.
Het Mahāyāna was in den beginne veel meer een metafysische filosofie, een overkoepelend idee dat bij diverse volgelingen van de vroeg-boeddhistische scholen heerste.
We hebben gelezen hoe de Mahasangikas rond de 2e raadsvergadering (4e eeuw v. Chr.) het arahantschap ontoereikend begonnen te vinden. Dit opende de weg naar boeddhaschap als alternatief, wat een eerste vertrekpunt lijkt te zijn geweest.
Rondom de 3e raadsvergadering 250 v.Chr. waren er 18 verschillende boeddhistische scholen. Het kan niet gezegd worden dat een specifieke school de voorloper van het Mahāyāna was, veel meer lijken er scholen zoals bijvoorbeeld de Sarvastivadas een afsplitsing van de eerder genoemde Sthavrivavadins tezamen met de Mahasangikas van invloed te zijn geweest op de ontwikkeling van het Mahāyāna-gedachtegoed.
Een belangrijke vraag die aan de oorsprong van het Mahāyāna lijkt te staan gaat over de compassie van de Boeddha.
Kort door de bocht was de redenatie: Als de Boeddha echt oneindige compassie kent, dan zou hij de wezens in het universum nooit in de steek laten. Dat betekent dat de Boeddha nooit Nibbāna (Nirwana) in zou gaan zoals tot dan toe werd onderwezen, want vanuit dat Nibbāna kan hij geen goeds meer doen voor andere wezens. Daarom moet er een aspect van de Boeddha zijn wat nog in het hier en nu aanwezig is als uiting van zijn oneindige compassie.
Dit soort redenaties werden uitgewerkt en er werden wegen gezocht om hetzelfde boeddhaschap te kunnen bereiken om zo ook zelf een blijvende bijdrage te kunnen leveren aan het welzijn van alle wezens.
Een van de oudste teksten die dit gedachtegoed op schrift zet is de Prajnaparamita sutta van rond de 1e eeuw v.Chr.
In de eeuwen die volgden kwamen er meer en meer teksten die het onderliggende gedachtegoed vorm gaven en verdiepten.
Een samenvatting van de toen heersende opvattingen binnen het Mahāyāna is moeilijk te geven, belangrijk is vooral het streven naar boeddhaschap door het volgen van het Bodhisatta-pad.
De nadruk ligt op het streven naar verlichting van alle wezens en niet alleen jezelf. Hieruit volgt de leer over de Boeddhanatuur (Tathāgatagarbha) die in iedereen aanwezig is. Dat wil zeggen, iedereen heeft in essentie de mogelijkheid om Boeddha te worden als de wolken van onwetendheid die de inherente Boeddhanatuur verduisteren door inspanning worden verwijderd.
Een opvallend verschijnsel, mogelijk hieruit voortkomend, is een nieuwe boeddhistische kosmologie met verschillende Boeddha’s en Bodhisatta’s die in diverse werelden (rijken) leven en zich nog voor het welzijn van wezens kunnen manifesteren.
Het zo langzaam maar zeker vorm krijgende pad werd door de volgelingen als superieur tot de vroeg-boeddhistische scholen gezien, en dat leverde natuurlijk kritiek. Het grootste kritiekpunt is dat de Mahāyāna sutta’s niet direct door de Boeddha werden onderwezen maar door latere discipelen zijn bedacht.
Waarschijnlijk ten dele als reactie op deze kritiek wordt in de Mahāyāna teksten frequent geschreven over het grote spirituele voordeel dat men verwerft door alleen al het lezen van de sutta’s.
De voorvaderen van het Mahāyāna beroepen zich op geheim onderwijs waarin de Boeddha wel degelijk de Mahāyāna sutta’s heeft gepreekt, enkel was niet iedereen in staat deze sutta’s te begrijpen en daarom werden ze enkel aan specifieke discipelen doorgegeven.
Het Mahāyāna-gedachtegoed verspreidde zich rond de 1e eeuw n.Chr. met het boeddhisme via de zijde-route naar Centraal Azië.
De term Mahāyāna als naam voor deze stroming wordt voor het eerst in de 2e eeuw n.Chr. aangetroffen.
In de eeuwen daarna volgen al snel verschillende scholen, bijvoorbeeld Madhyamaka, Yogachara, Puur Land en Chan (Zen).
Anders dan bij het Theravāda is het grote corpus aan teksten van het Mahāyāna niet vastgelegd, niet gesloten, maar dynamisch. Het past zich aan de culturen waar het komt aan en assimileert hier en daar de inheemse volksreligie.
Hoewel de verschillende Mahāyāna-scholen verschillende leringen en beoefeningen hebben zijn zij wat de onderliggende Vinaya betreft relatief consistent.
Mahasiddha’s, Vajrayāna en het Tibetaans Boeddhisme
Het Vajrayāna, een relatief late afsplitsing van het Mahāyāna, lijkt ergens rond de 5e eeuw n.Chr. te zijn begonnen.
Mogelijk lag de oorsprong hiervan in een zoektocht naar een snellere manier om boeddhaschap te bereiken, mogelijk was het een reactie op de veranderende omgeving op het vasteland van India waar het Jaïnisme en hindoeïsme meer aanzien kregen en de Hunnen regelmatig op rooftocht trokken met verwoestende gevolgen voor de kloostergemeenschappen.
Het begin van deze stroming wordt toegeschreven aan een groep mahasiddha’s (grote meesters), een soort magiërs die in India leefden en de leer van de Boeddha lijken te hebben aangevuld met esoterische rituelen.
Zij worden gezien als zeer begaafde tantra beoefenaars. Tantra’s zijn een combinatie van mantra’s (beschermende verzen), handelingen en visualisaties die de weg naar verlichting bespoedigen.
Het Vajrayāna doet zijn intrede in Tibet rond de 8e eeuw n.Chr. waar het ten dele versmelt met de inheemse bön-religie en zo vorm geeft aan bijvoorbeeld Dzogchen.
Enkele Andere Invloeden op de Verschillende Boeddhistische Stromingen
Net als vandaag de dag trokken mensen met min of meer gelijke opvattingen ook vroeger naar elkaar toe. Het is dan ook niet gek dat in India een geografische gradiënt ontstond.
De voorlopers van het Mahāyāna bevonden zich meer in het noorden van India, de voorlopers van het Theravāda in het zuiden.
Tijdens de heerschappij van de grote koning Asoka in India, die het Theravāda als hoofdstroming zag, werden er tevens monniken uit deze laatste stroming naar Sri Lanka gestuurd.
Vanaf de 5e eeuw n.Chr. vallen de Hunnen India binnen en verwoestten veel boeddhistische kloosters. In de 12e eeuw n.Chr. veroveren de moslims het Indiase subcontinent.
Tijdens de verovering vernietigden zij alle boeddhistische kloosters die zij tegenkwamen. Het boeddhisme is op dat moment vrijwel verdwenen in India.
Naast de invasie van India is in vrijwel elk land waar het boeddhisme zijn intrede vond sprake van wisselende machtsdynamiek. Op Sri Lanka wordt het boeddhisme bestreden bij het aantreden van een koning met een andere religieuze visie, net als in Tibet, China, Myanmar en ga zo maar door.
Op Sri Lanka moest het boeddhisme bijvoorbeeld opnieuw geïntroduceerd worden vanuit Myanmar omdat er geen monniken meer in leven waren. In Tibet overleefde de Dhamma vooral in de huishoudens waar men in het geheim beoefende. In China was het reden voor het oppakken van krijgskunsten onder de monniken.
Ook de geografische spreiding heeft de vorm van beoefening beïnvloed, tezamen met de invloeden van inheemse tradities.
Of het nu het geïsoleerde Tibetaans boeddhisme hoog in de Himalaya, de beoefening van Theravāda op het afgelegen eiland Sri Lanka, de spreiding van de Dhamma over de nomaden volkeren van het gigantische Centraal Azië of het samensmelten van volkeren en boeddhistische scholen in Myanmar betreft.
Je ziet door dit soort invloeden bijvoorbeeld dat in Tibet de van oorsprong niet-monastische (thuis door leken beoefende) Nyingma school de oudste overlevende traditie is. Hiermee kun je ook verklaren waarom de Vinaya uiteindelijk sterker veranderde.
Vandaag de dag is bijvoorbeeld een heel groot verschil tussen het Theravāda en de overige stromingen dat de monniken binnen het Theravāda altijd geacht worden celibatair te leven terwijl dit binnen scholen van de andere stromingen niet altijd geldt.
Zijn de Verschillen nou Groot of Niet?
Het aanpassingsvermogen van de Dhamma kan als zwakte worden gezien. Wie dieper kijkt ziet echter de behouden kern en realiseert zich dat de waarheid, de werkelijkheid waar de Dhamma om draait in essentie niet in woorden te vatten is.
Het is een ervaring voortkomend uit diepe en langdurige ontwikkeling van het bewustzijn middels moraliteit, concentratie en wijsheid.
Zijn de verschillen dan niet heel groot?
Wie zal het zeggen? Je kunt alleen iets zeggen over wat je zelf beoefent. Ahba heeft herhaaldelijk gezegd dat je niet moet denken dat wat jij doet beter is dan wat een ander doet. Want wat weet je nu werkelijk over de beoefening van een ander? Over de diepgang die te bereiken valt door jarenlange inspanning binnen dat systeem?
Ahba zelf doet geen uitspraken over het Nibbāna van het Mahāyāna of het bestaan van de Bodhisatta’s.
Het enige dat hij wel eens heeft gezegd is dat het hoogste stadium van verlichting bereiken terwijl je een vrouw (of man) hebt niet kan omdat je dan nog verlangen hebt. Juist voor het vernietigen van dit verlangen heeft de Boeddha zijn weg onderwezen.
Als je lang mediteert kan het gebeuren dat je toch herkenningspunten hebt bij het lezen van ervaringen binnen andere systemen.
Als je op buddho mediteert dan herken je misschien wel ervaringen uit Dzogchen of Zen.
Mediteren op de kwaliteiten van de Boeddha is in alle systemen behouden gebleven. Dilgo Khyentse Rinpoche, een grote Tibetaanse meester leert bijvoorbeeld dat alle Boeddha’s uit het verleden op de kwaliteiten van de Boeddha hebben gemediteerd.
Veel van de meta-filosofie waar de stromingen vooral in verschillen is misschien ook niet zo van belang voor alledag. Als je je bewustzijn zuivert, concentreert en er wijsheid ontstaat wordt je een beter persoon.
Maakt het uit of je dit nou doet met de intentie om Boeddha of Arahant te worden?
Als je zelf lang genoeg een specifiek systeem beoefent ga je zelf ervaren dat er dingen zijn die je van te voren niet voor mogelijk had gehouden. Dat er paden zijn waarover je niet in boeken hebt gelezen.
Uiteindelijk geven de woorden van Boeddha zelf denk ik een voorzichtig kader waarin de verscheidenheid aan beoefening en interpretaties kan worden gezien (SN 56:31):
Op een gegeven moment verbleef de Gezegende in Kosambi, in het Simsapa bos. Aldaar raapte hij een handvol Simsapa bladeren op en vroeg aan de monniken:
“Wat denken jullie monniken, wat zijn er meer, deze paar Simsapa bladeren in mijn hand of de bladeren boven onze hoofden in dit bos?”
“De bladeren in de hand van de Gezegende zijn maar weinig, heer. De bladeren boven onze hoofden in dit Simsapa bos zijn er veel meer.”
“Op dezelfde manier, monniken, zijn die dingen die ik weet uit directe kennis maar niet onderwezen heb veel meer dan wat ik wel onderwezen heb. En waarom heb ik ze niet onderwezen? Omdat ze niet samenhangen met het doel, niet van belang zijn voor het heilige leven, niet tot het loslaten van verlangen, tot het opgeven van passies, tot ophouden, tot kalmte, tot directe kennis, tot zelf-ontwaking, tot bevrijding voert. Dat is waarom ik ze niet heb onderwezen.”
“Daarom is het jullie taak om te overwegen, ‘dit is lijden… dit is de oorzaak van het lijden… Dit is het ophouden van het lijden.’ Jullie taak is om te overwegen, ‘Dit is de weg van beoefening die voert tot het ophouden van onbevredigendheid.’”
De werkelijkheid kent vele aspecten, lever inspanning voor het ontwikkelen van moraliteit, concentratie en wijsheid en wie weet zal je zelf kunnen zien hoe het zit.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276