De Redactie

Het Leven van de Boeddha

Het Leven van de Boeddha

Al meer dan 2500 jaar volgen mensen het pad naar bevrijding dat de Boeddha onderwees. Al even lang heeft het levensverhaal van de Boeddha een krachtige inspirerend en motiverende werking op velen.

Het verhaal vande Boeddha is een ode aan de bijna bovenmenselijke inspanning die de Boeddha leverde om zijn bevrijding te bereiken, het bijna oneindige geduld dat daarvoor nodig was en de diepe liefde en compassie die hem er toe bewoog dit pad met anderen te delen.

De nadruk ligt op ‘bijna’ omdat zijn levensverhaal uiteindelijk een menselijk verhaal is. De Boeddha was geen god, geen bovennatuurlijk wezen vanaf zijn geboorte. Nee, de Boeddha was in essentie een mens, zoals jij en ik.

Meer dan wat ook toont het verhaal van de Boeddha dat bevrijding mogelijk is, ook voor gewone stervelingen zoals wij.

Gelukkig hoeven wij, in tegenstelling tot de Boeddha, de weg naar het nodige diepe inzicht in de realiteit niet helemaal zelf te ontdekken. Wij kunnen het pad van de Boeddha volgen, als we maar bereid zijn om de nodige inspanning te leveren. Zoals de Boeddha zei (Dhp 276):

“Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddha’s wijzen slechts de weg”

Maar wie was de Boeddha? Hoe zag zijn leven eruit? En wat is een ‘Boeddha’ nou eigenlijk? Op al deze vragen hopen wij in deze tekst antwoord te geven.

Hiervoor zullen we het verhaal vertellen, beginnend bij de eerste intentie tijdens zijn leven als Sumedha, via zijn zoektocht als Siddharta Gautama tot aan de climax van zijn uiteindelijk bevrijding en zijn eerste onderwijs.

Wij zullen dit verhaal zoveel mogelijk vertellen aan de hand van de woorden van de Boeddha zelf, zoals ze zijn overgedragen in de oude boeddhistische geschriften.

Inhoudsopgave

Tijdsperspectief

Als je de inspanning van de Boeddha op waarde wil kunnen schatten is het goed om eerst wat meer gevoel te krijgen voor wat basale boeddhistische kosmologie zodat het een en ander in perspectief kan worden geplaatst, met name als het gaat om het gevoel voor tijd.

De Boeddha gebruikte in zijn onderwijs als tijdsindicatie wel eens het woord kalpa, hier vertaald als ‘eon’.

Er zijn verschillende soorten eonen, maar voor nu is slechts de kalpa in de zin van de maha-kalpa, ofwel grote-eon, van belang.

Tijdens zo een eon ontstaat het universum zoals wij dit kennen, kunnen levende wezens langzaam maar zeker gedijen, tot uiteindelijk een periode aanbreekt waarin het universum weer vergaat en wordt gevolgd door een periode van leegte.

Na de periode van leegte begint ‘gewoon’ de volgende eon en daarmee een nieuwe cyclus van ontstaan en vergaan van een universum, gevolgd door een volgende cyclus, en een volgende, enzovoort.

De Boeddha gaf het volgende voorbeeld om een gevoel te krijgen voor de lengte van een enkele eon:

“Stel je een groot granieten blok voor aan het begin van de eon, van ongeveer 25km bij 25km bij 25km, vele male groter dan de hoogste berg in de Himalaya, en elke 100 jaar veeg je een keer met een zijden doek over dit blok. Eerder zal het granieten blok zijn verweerd dan dat een eon voorbij is.”

Volgens de Boeddha is er geen eerste begin te vinden, geen tijdsmoment waaraan voorafgaand er geen onwetendheid was.

Toen enkele monniken vroegen hoeveel eonen, hoeveel cycli van universum naar universum, inmiddels voorbij zijn gegaan gaf de Boeddha de volgende vergelijking:

“Als je het totale aantal zandkorrels in de diepte van de Ganges rivier neemt, van waar zij begint tot waar zij eindigt, zelfs dat nummer zal lager zijn dan de hoeveelheid reeds verstreken eonen.”

Het eindeloze ronddwalen van wezens in deze eindeloze, onbevredigende cyclus van komen en gaan, dit ronddwalen is samsāra.

Naaste enkele specifieke vaardigheden van de Boeddha is vooral zijn positie in de tijd uniek. Hij heeft de waarheid die voert tot de bevrijding uit samsāra, en zo het bereiken van Nibbāna (Nirvana) namelijk als eerste weer herontdekt.

De waarheid (de Dhamma) die de Boeddha herontdekte is universeel en door een ieder die vol geduld en energie zijn voorbeeld volgt zelf te doorgronden.

Net als een gids die reizigers door gevaarlijk en moeilijk terrein de weg wijst, of als een lamp die in de diepe nacht de duisternis verlicht, wijst de Boeddha enkel de weg naar deze waarheid en bevrijding, je moet de weg zelf begaan.

De Dhamma bestond altijd en zal altijd blijven bestaan, men kan enkel vaststellen of de weg er naar toe gedurende een tijdsperiode wel of niet door een Boeddha is gewezen.

Zij die de Dhamma, de weg van de Boeddha tot de uiteindelijke bevrijding hebben gevolgd, de edele Sangha, kunnen zelf weer als gids dienen voor anderen. Immers kan enkel iemand die ziet een blinde leiden, enkel als je gezond bent kun je voor een zieke zorgen.

De Boeddha heeft met zijn eerste uiteenzetting over de Dhamma de huidige Buddha-sāsana in gang gezet, dat wil zeggen de periode waarin de Dhamma, de waarheid, gehoord en de weg naar bevrijding beoefend kan worden. Ook deze tijd zal op gegeven moment ten einde komen waarna een donkere periode aanbreekt. De Dhamma kan dan niet worden gehoord, er zijn dan geen verlichte wezens op aarde en er is dan geen licht om in de duisternis de weg te wijzen.

Als we dit samenvoegen met de eerder genoemde eonen zal het niet verbazen dat er in de oneindigheid van het verleden talloze Boeddha’s zijn geweest, gevolgd door talloze donkere perioden en ook in de toekomst zullen er Boeddha’s in de wereld blijven komen die de weg zullen wijzen naar de bevrijding van al het leed.

Met deze kennis in het achterhoofd kunnen we beginnen aan het verhaal van de huidige Boeddha.

De Intentie van Sumedha

Velen zullen wel eens hebben gehoord van het leven van prins Siddharta Gautama ruim 2500 jaar geleden en zijn zoektocht naar verlichting.

Het verhaal begint volgens de Buddhavamsa (kronieken van Boeddha’s) echter eerder, vele, vele wereldcycli geleden, vele, vele duizenden eonen geleden, ten tijde van een eerdere Boeddha, de Boeddha Dipankara.

Ten tijde van de Boeddha Dipankara leefde er in dezelfde omgeving een jonge man uit een rijke familie, Sumedha genaamd.

Gedurende zijn leven ondervond Sumedha in toenemende mate weerzin voor de onbestendigheid van het bestaan. Op zoek naar bevrijding van het lijden voortkomend uit leven en dood besloot hij al zijn rijkdom weg te geven en als asceet de bergen in te trekken.

Daar beoefende hij vol energie en inzet meditatie, en ontwikkelde voorspoedig hoge concentratie.

Op een gegeven moment hoorde Sumedha van het bestaan van de Boeddha Dipankara en dat deze binnenkort een nabij gelegen dorp zou bezoeken.

De asceet ervoer een gelukzalig gevoel bij het horen van het woord ‘Boeddha’ en bleef vol vreugde “Boeddha, Boeddha!” zeggen. De diepe gedachte kwam in hem op:

“[Uiterst zeldzaam is het om het woord Boeddha te horen, nog veel zeldzamer is het om een Boeddha te ontmoeten.] Hier zal ik mijn zaden planten, voorwaar, laat deze kans niet voorbij gaan!”

En hij begaf zich naar het dorp. Daar aangekomen vroeg en kreeg hij toestemming om mee te helpen aan de reparatie van het pad waar de Boeddha bij zijn aankomst overheen zou lopen.

Terwijl hij hard werkte bleef hij “Boeddha, Boeddha!” denken. Vóór zijn deel van het pad echter af was verscheen de Boeddha met zijn schare aan monniken.

Toen Sumedha de Boeddha zag raakte hij meteen diep onder de indruk van zijn kalme en wijze uitstraling.

Maar op zijn deel van het pad zag hij nog een modderpoel waar de Boeddha onherroepelijk door heen zou moeten lopen om zijn weg te vervolgen.

Bevlogen door respect wierp Sumedha zich op de modderpoel om als menselijke brug te dienen en dacht:

“Laat de Boeddha en zijn discipelen over mij heen lopen, laat hen niet door de modderpoel lopen – deze daad zal bijdragen aan mijn welzijn.”

Bij het naderen van de Boeddha raakte hij steeds dieper geïnspireerd en de gedachte kwam in hem op:

“Ik heb het mentale vermogen om vandaag nog een Arahant, een verlichte, te worden als ik dat zou willen, maar het voelt niet juist voor mij om anderen in samsāra te laten ronddwalen terwijl ik de energie zou kunnen ontwikkelen om alle wezens te helpen. Als ik mij nou eens zou inspannen om een Boeddha te worden net als Boeddha Dipankara.”

Toen Boeddha Dipankara bij Sumedha was aangekomen stopte hij, keek Sumedha aan en uitte de volgende voorspelling:

“Zie hier, deze jonge asceet, liggend in de modder met gevaar voor eigen leven. Over ontelbare eonen zal hij een Boeddha in de wereld zijn, net als ik.”

Daarmee was de intentie van Sumedha bekrachtigd en bevestigd en de Boeddha en zijn discipelen vervolgden hun weg niet over, maar vol respect om Sumedha heen.

Reflecterend op wat er was gebeurd en wat er voor nodig zou zijn om een Boeddha te worden zag Sumedha tien parami’s (mentale kwaliteiten) die hij tot uiterste perfectie zou moeten ontwikkelen, namelijk vrijgevigheid, moraliteit, verzaking, wijsheid, energie, geduld, eerlijkheid, inspanning, liefdevolle vriendelijkheid en gelijkmoedigheid.

En zo werd Sumedha een Bodhisatta, een Boeddha-in-wording.

Gedurende alle daarop volgende levens in al die lange eonen, werkte de Bodhisatta aan zijn parami’s, culminerend in het bereiken van de hoogste perfectie van elk van deze kwaliteiten in zijn laatste geboorte 2500 jaar geleden als prins Siddharta Gautama.

Siddharta Gautama wordt een Boeddha

Ongeveer 2500 jaar geleden wordt Siddharta Gautama geboren als zoon van koningin Maya en koning Suddhodana, leider van de Sakya clan in het koninkrijk Kapilavastu in Kosala, huidig Noord-India.

Zeven dagen na zijn geboorte komt koningin Maya te overlijden en haar zus, Pajapati neemt de zorg over het jonge kind op zich.

De ziener Asita komt naar het hof van de koning en geeft de volgende voorspelling:

“De zoon van de koning der Sakya zal wereldheerser worden of, als hij zich afkeert van het hoffelijke leven, een volledig bevrijde, een Boeddha.”

Om te voorkomen dat Siddharta zich van zijn koninklijke leven af zal keren wordt hij beschermd opgevoed en op 16-jarige leeftijd met prinses Yasodhara gehuwd. Samen krijgen zij een zoon, Rahula.

Siddharta realiseert zich echter ondanks de verwoede pogingen van zijn vader om hem in luxe en genot te beschermen, dat een ieder onderhevig is aan ouderdom, ziekte en dood en aan al het leed dat met het leven gepaard gaat. Zelf zegt hij later (AN 3:38):

“Ik was fijngevoelig, zeer fijngevoelig. In het huis van mijn vader werden lotusvijvers voor mij aangelegd. Blauwe lotussen bloeiden in een vijver, witte in een andere, rode in weer een andere. Ik gebruikte sandelhout dat niet uit Benares kwam. Mijn tulband, kleding en onderkleding waren alle gemaakt van de fijnste stof. Dag en nacht werd een wit zonnescherm boven mijn hoofd gehouden zodat kou noch warmte noch stof noch viezigheid noch dauw mij ongemak zou kunnen bezorgen.”

“Ik had drie paleizen, een voor de winter, een voor de zomer en een voor het regenseizoen. In het regen-paleis werd ik vermaakt door enkel de mooiste vrouwelijke minstrelen. Tijdens de vier maanden van de regentijd ging ik nooit naar het lagere paleis. Hoewel gebroken rijst met linzensoep aan dienaren en bedienden in andere huishoudens werden geserveerd kregen de dienaren en bedienden in het huishouden van mijn vader witte rijst en vlees.”

“Ondanks dat ik zulk genot en geluk had, dacht ik: ‘Als een onwetende gewone man, die onderhevig is aan ouderdom, niet gevrijwaard van ouderdom, een ander ziet die oud is, is hij geschokt, vernederd en vol walging, want hij vergeet dat hij hier zelf niet van is uitgezonderd. Maar ook ik ben onderworpen aan ouderdom, niet gevrijwaard van ouderdom, en het betaamt mij dan ook niet om geschokt, vernederd en vol walging te zijn als ik een ander zie die oud is.’ Toen ik dat dacht, verloor ik de hoogmoed van de jeugd.”

“Ik dacht: ‘Als een onwetende gewone man, die onderhevig is aan ziekte, niet gevrijwaard van ziekte, een ander ziet die ziek is, is hij geschokt, vernederd en vol walging, want hij vergeet dat hij hier zelf niet van is uitgezonderd. Maar ook ik ben onderworpen aan ziekte, niet gevrijwaard van ziekte, en het betaamt mij dan ook niet om geschokt, vernederd en vol walging te zijn als ik een ander zie die ziek is.’ Toen ik dit dacht, verloor ik de hoogmoed van de gezonde.”

“Ik dacht: ‘Als een onwetende gewone man, die onderhevig is aan de dood, niet gevrijwaard van de dood, een ander ziet die is overleden, is hij geschokt, vernederd en vol walging, want hij vergeet dat hij hier zelf niet van is uitgezonderd. Maar ook ik ben onderworpen aan de dood, niet gevrijwaard van de dood, en het betaamt mij dan ook niet om geschokt, vernederd en vol walging te zijn als ik een ander zie die is overleden.’ Toen ik dit dacht, verloor ik de hoogmoed van het leven.”

Als gevolg van deze realisatie besluit Siddharta op 29-jarige leeftijd het rijke leven van een vorst achter zich te laten en als zwervende asceet de thuisloosheid in te gaan, om een oplossing te zoeken voor het leed in de wereld (MN 26, 36, 85, 100):

“Later, nog steeds jong, een man met zwarte haren gezegend met jeugd, in de eerste fase van mijn leven, scheerde ik mijn haar en baard af – hoewel mijn vader en moeder het anders wensten en vol tranen en verdriet rouwden – deed het gele gewaad aan en trok van huis de thuisloosheid in.”

Eerst begeeft hij zich naar de grote meditatieleraren van zijn tijd, Alara Kalama en Uddaka Ramaputta, maar hoewel hij snel de diepste meditatie bereikt die deze leraren onderwezen, en door beide verzocht wordt als hoogste leraar de leerlingen verder te begeleiden, vindt hij slechts het tijdelijke ophouden van lijden en niet het definitieve einde van geboorte, ouderdom, ziekte en dood waar hij naar op zoek is.

Siddharta besluit verder te zoeken en trekt de jungle in om daar jarenlang in extreme ascese te verkeren.

Hij onderwerpt zich aan hevige beoefeningen zoals amper eten, extreme pijnen verdragen, zo min mogelijk ademen en meer, alles om zijn lichaam en geest te bedwingen.

Vijf asceten, Kondanna, Bhadduya, Wappa, Mahanama, en Assaji, die tevens rijkdom en huishouden achter zich lieten op zoek naar bevrijding van het lijden raakten diep onder de indruk van de inspanning van Siddharta en volgden hem op de voet.

Na zes jaar hevige ascese is het lichaam van Siddharta volledig uitgeteerd en is zijn overlijden nabij, zonder dat hij de bevrijding van het lijden heeft bereikt.

Volgens de legende komt op dat moment een minstreel met zijn reisgenoot langs de plek waar Siddharta zit en Siddharta hoort de minstreel vertellen hoe hij de snaren van zijn luit goed op toon krijgt:

“De snaren mogen niet te slap, maar ook zeker niet te hard gespannen zijn. Zijn ze te slap dan krijg je geen geluid, te strak en ze knappen, maar als je ze precies in het midden van deze twee uitersten spant, dan krijg je de mooiste tonen.”

Hoe het ook is gekomen, Siddharta denkt terug aan een moment als jonge jongen toen hij in de verkoelende schaduw van een rozenappelboom zat terwijl zijn vader op het land aan het werk was.

Terwijl hij daar zat, zonder kwelling, koel en aangenaam, in volledige rust, werd zijn bewustzijn stil. En hij bereikte, verzonken in een voor hem natuurlijke meditatie een hoge concentratie.

Hierover nadenkend beseft Siddharta zich dat niet de hevige ascese met zelfkastijding en niet het hoffelijke leven vol zintuigelijk verlangen maar juist dit midden van meditatie en laten gaan de weg naar bevrijding mogelijk maakt (MN 36, 85, 100):

“Ik dacht: ‘Wanneer dan ook een monnik of brahmaan in het verleden, of in de toekomst, of in het heden, pijnlijke, kwellende, doordringende pijnen voelt als gevolg van inspanning, zij kunnen hetzelfde zijn als deze, maar niet meer. Maar ondanks deze slopende zelfkastijding ben ik niet verder gekomen dan de wereldse zijnstoestand, niet dichter bij de nobele kennis of visie. Zou er een andere weg naar bevrijding zijn?’”

“Ik dacht terug aan een tijd toen mijn vader werkte en ik [als jonge jongen] in de verkoelende schaduw van een rozenappel boom zat: volkomen vrij van zintuiglijke verlangens, vrij van onheilzame mentale kwaliteiten, was ik verzonken in meditatie tot een mentale verblijfsplaats gekomen, gepaard gaande met beginnende en vasthoudende focus, met verrukking en plezier geboren uit afzondering. Ik dacht: ‘Zou dat de weg naar bevrijding zijn?’ Toen, na afloop van die herinnering, kwam de kennis in mij op dat dit inderdaad de weg naar bevrijding is.”

“Toen dacht ik: ‘Waarom ben ik bang van zulke gelukzaligheid? Het is een gelukzaligheid die niets te maken heeft met zintuiglijk verlangen en onheilzame dingen.’ En ik dacht: ‘Ik ben niet bang voor zulke gelukzaligheid want het heeft niets te maken met zintuiglijk verlangen en onheilzame dingen.’”

“Ik dacht: ‘Het is niet mogelijk om die gelukzaligheid te bereiken met een dusdanig uitgeteerd lichaam. Stel ik zou wat vast voedsel eten, wat gekookte rijst en brood?’”

“Op dat moment waren er vijf asceten die mij volgden, denkend: ‘als de asceet Gautama iets bereikt zal hij het ons vertellen.’ Zodra ik vast voedsel at, de gekookte rijst en brood, waren de vijf asceten verontwaardigd en verlieten mij, denkend: ‘de asceet Gautama is genotzuchtig geworden, hij heeft de strijd opgegeven en is naar het luxe leven teruggekeerd.’”

Zo begeeft Siddharta zich op de door hem herontdekte middelste weg.

De vijf asceten die hem volgen verlaten hem, zij weten niets van Siddhartas nieuwe inzicht en denken dat Siddharta de zoektocht heeft opgegeven en zich weer tot het wereldse leven heeft gekeerd. Niet was echter minder waar.

Siddharta laat zijn lichaam aansterken en gaat, vrij van zintuiglijk verlangen en zelfkastijding, zitten onder een Bodhi-boom (MN 36):

“Toen ik vast voedsel had gegeten en mijn kracht en gezondheid terug waren gekeerd ging ik, vrij van zintuiglijke verlangens, vrij van onheilzame mentale kwaliteiten, de eerste mentale verblijfsplaats (jhāna) in, die gepaard gaat met verrukking en plezier geboren uit loslaten. Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen. Met het tot rust komen van beginnende en vasthoudende focus ging ik de tweede mentale verblijfplaats in, die gepaard gaat met innerlijke zekerheid en de vereniging van bewustzijn zonder beginnende en vasthoudende focus, met uit kalmte geboren verrukking en plezier. Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen. Met het vervagen van verrukking ging ik vol gelijkmoedigheid, opmerkzaam en alert, met lichamelijk plezier de derde mentale verblijfsplaats in, waarover de Nobelen zeggen: “gelijkmoedig en opmerkzaam, heeft hij een plezierig verblijf.’ Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen. Met het opgeven van plezier en pijn alsmede het eerdere verdwijnen van vreugde en verdriet ging ik de vierde mentale verblijfsplaats in, die noch plezier noch, pijn kent, waarvan de puurheid van de aandacht voortkomt uit gelijkmoedigheid en opmerkzaamheid. Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen.”

“Toen mijn geconcentreerde bewustzijn dusdanig gezuiverd was, puur, helder, onbevlekt en vrij van gebreken, toen het kneedbaar, ferm, met verkregen onverstoorbaarheid was, richtte ik, liet ik mijn bewustzijn naar de kennis van het herinneren van vorige levens gaan. Ik herinnerde mij mijn veelvuldige vorige levens, dat wil zeggen, een geboorte, twee, drie, vier, vijf geboorten, tien twintig, dertig, veertig, vijftig geboorten, honderd geboorten, duizend geboorten, honderdduizend geboorten, vele tijden van het ontstaan van werelden, vele tijden van het in elkaar krimpen van werelden, vele, vele tijden van in elkaar krimpen en ontstaan van het universum: ik had daar deze naam, was van dit ras, met een dergelijk uiterlijk, zulk voedsel, zulke ervaringen van plezier en pijn, een zo lange levensduur; en uit dat leven gaande verscheen ik elders, en daar had ik deze naam, was ik van een dergelijk ras, met zulk een uiterlijk, met zulke ervaringen van plezier en pijn, een dergelijke levensduur, en uit dat leven gaande verscheen ik hier – Met vele details herinnerde ik mij mijn vorige levens. Dit was de eerste ware kennis, door mij verkregen in het eerste deel van de nacht. Onwetendheid werd verbannen, en ware kennis verscheen, de duisternis werd verbannen en licht verscheen, zoals dat gebeurt in iemand met vastberadenheid, volharding en zelfbeheersing. Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen.”

“Toen mijn geconcentreerde bewustzijn dusdanig gezuiverd was, … richtte ik, liet ik mijn bewustzijn naar de kennis van vergaan en ontstaan van wezens gaan. Met het zuivere oog, puur en het menselijke overstijgend, zag ik wezens vergaan en weer verschijnen, inferieur en superieur, mooi en lelijk, gelukkig en ongelukkig in hun bestemming. Ik begreep hoe wezens voort gaan afhankelijk van hun daden: ‘Deze wezens, die zich slecht gedroegen in lichaam, spraak en bewustzijn, kwaad sprekend over de verlichten, met verkeerde zienswijze, de verkeerde zienswijze tot uiting brengend in daden, bij het vergaan van het lichaam, na het overlijden, keren zij terug in een staat van ontbering, een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel-werelden; maar de wezens, die zich goed gedroegen in lichaam, spraak en bewustzijn, die goed spraken over de verlichten, met juiste zienswijze, de juiste zienswijze tot uiting brengend in daden, bij het vergaan van het lichaam, na het overlijden, keren zij terug in een staat van geluk, zelfs in een hemelse wereld. Zo zag ik, met het zuivere oog, puur en het menselijke overstijgend, wezens vergaan en weer verschijnen, inferieur en superieur, mooi en lelijk, gelukkig en ongelukkig in hun bestemming. Ik begreep hoe wezens voortgaan afhankelijk van hun daden. Dit was de tweede ware kennis, door mij verkregen in het tweede deel van de nacht. Onwetendheid werd verbannen, en ware kennis verscheen, de duisternis werd verbannen en licht verscheen, zoals dat gebeurt in iemand met vastberadenheid, volharding en zelfbeheersing. Maar ik liet de fijne gevoelens die in mij boven kwamen niet mijn bewustzijn beheersen.”

“Toen mijn geconcentreerde bewustzijn dusdanig gezuiverd was, … richtte ik, liet ik mijn bewustzijn naar de kennis van het vernietigen van de mentale corrupties gaan. Ik verkreeg de directe kennis, zoals het werkelijk is, ‘dit is onbevredigendheid (dukkha), dit de oorzaak is van onbevredigendheid, dit het ophouden is van onbevredigendheid en dit het pad dat voert tot het beëindigen van onbevredigendheid’; ik verkreeg de directe kennis, zoals het werkelijk is, ‘dit zijn de mentale corrupties, dit is de oorzaak van de mentale corrupties, dit het beëindigen van de mentale corrupties, dit is het pad dat voert naar het beëindigen van de mentale corrupties.’ Met die kennis en dat inzicht raakte mijn hart bevrijd van de mentale corruptie van zintuiglijk verlangen, de mentale corruptie van zijn en de mentale corruptie van onwetendheid. Bevrijd zijnde kwam de kennis: ‘het is bevrijd.’ Ik had de directe kennis: ‘geboorte is tot een einde gekomen, het heilige leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is niet meer van zulks dat nog zal komen. Dit was de derde ware kennis, door mij verkregen in het derde deel van de nacht. Onwetendheid werd verbannen, en ware kennis verscheen, de duisternis werd verbannen en licht verscheen, zoals dat gebeurt in iemand met vastberadenheid, volharding en zelfbeheersing.”

Volgens de legende daagt Mara, de kwade, de verleider, de personificatie van de dood, Siddharta gedurende deze laatste nacht uit.

Eerst stuurt hij zijn leger op Siddharta af om hem angst in te boezemen. Het gruwelijke en angstaanjagende leger van Mara schreeuwt en brult en vuurt pijlen op Siddharta af, maar de pijlen veranderen door de oneindige liefdevolle vriendelijkheid van Siddharta in bloemen als ze bij hem aankomen.

Dan stuurt Mara zijn drie bloedmooie dochters (begeerte, aversie en gehechtheid) naar Siddharta om hem te verleiden en te binden aan de wereld. Zij dansen en zingen met hun wulpse lichamen en schone stemmen om hem heen, maar Siddharta blijft, door concentratie afgezonderd van zintuiglijke verlangens en onheilzame mentale kwaliteiten, volledig ongeroerd.

Als laatste vraagt Mara, vertwijfeld dat Siddharta aan zijn ketenen zal ontvluchten, hoezo Siddharta denkt het recht te hebben zich te bevrijden van al het lijden.

Siddharta raakt hierop met de vingertoppen van zijn rechterhand de aarde aan en roept het universum op als getuige voor de inspanning die hij in al zijn talloze levens, gedurende al die eindeloze eonen heeft geleverd, om bevrijding te bereiken.

Het universum beeft als antwoord en Mara is verslagen.

Zo bereikt Siddharta Gautama, mediterend onder de bodhi-boom, de volledige universele verlichting van een Boeddha.

Het in Beweging Brengen van het Wiel van Dhamma

Na zijn verlichting verblijft de Boeddha een tijd in retraite. Op een gegeven moment komt de gedachte in hem op (MN 26):

“Deze Dhamma die ik heb doorgrond is diepzinnig, moeilijk te zien en moeilijk te begrijpen; zij is het meest vredige en sublieme doel, niet door redeneren te bereiken, subtiel, alleen door wijzen te ervaren. Maar deze generatie is vertrouwd met het wereldse, geniet van het wereldse, verheugt zich in het wereldse. Het is moeilijk voor een dergelijke generatie om de waarheid te zien, namelijk, de specifieke conditionaliteit, afhankelijk ontstaan. En het is moeilijk om de waarheid te zien, namelijk, het verstillen van alle formaties, het opgeven van alle gehechtheid, de vernietiging van begeerte, het passieloze, het ophouden, Nibbāna.”

Uit compassie met de wereld besluit hij toch de wereld in te kijken op zoek naar wezens die zijn weg zouden kunnen begrijpen (MN 26):

“Ik zag wezens met weinig stof in de ogen en met veel stof in de ogen, met scherpe vermogens en met trage vermogens, met goede kwaliteiten en met slechte kwaliteiten, makkelijk te onderwijzen en moeilijk te onderwijzen.”

De Boeddha vraagt zich af aan wie hij zijn weg het beste als eerst zou kunnen tonen en denkt aan zijn eerdere meditatieleraren Alara Kalaman en Uddaka Ramaputta, maar de kennis komt in hem boven dat deze leraren inmiddels zijn overleden.

Daarna denkt hij aan de vijf asceten die hem zo lang hebben gevolgd tijdens zijn ascese en ziet dat zij nabij verblijven en ontvankelijk zijn voor zijn leer.

Later, bij de vijf asceten in het hertenpark in Sarnath, vlak bij het huidige Varanasi aangekomen, geeft de Boeddha zijn eerste lering waarmee het wiel van Dhamma in beweging wordt gezet en de weg naar bevrijding weer in de wereld te horen en te volgen is. De Dhammacakkappavattana Sutta is zo de eerste lering van de Boeddha (SN 56.11):

Aldus heb ik gehoord. Op een gegeven moment verbleef de Gezegende in het Herten Park te Isipatana (verblijfsplaats vande Zieners), vlak bij Varanasi (Benares). Daar sprak hij tot de groep van vijf monniken:

“Monniken, deze twee extremen zouden niet beoefend moeten worden door diegene die het wereldse leven achter zich heeft gelaten. Wat zijn die twee? Er is de verslaving aan het genot van de zintuigen, dit is laag, grof, de weg van de gewone mens, niet waardig, niet voordelig; en er is de verslaving aan zelfkastijding, wat pijnlijk is, niet waardig, niet voordelig.”

“Deze twee extremen vermijdend realiseerde de Tathāgata (de Boeddha) de Middelste Weg; voerend tot visie en kennis, tot kalmte, tot inzicht, tot verlichting en Nibbāna. En wat is deze Middelste Weg die Tathāgata realiseerde? Het is het Nobele Achtvoudige Pad, en niets anders, dat wil zeggen: juiste zienswijze (sammā diṭṭhi), juiste intentie (sammā saṅkappa), juiste spraak (sammā vācā), juist handelen (sammā kammanta), juist levensonderhoud (sammā ājīva), juiste inspanning (sammā vāyāma), juiste aandacht (sammā sati) en juiste concentratie (sammā samādhi). Dit is de Middelste Weg gerealiseerd door de Tathāgata voerend tot visie en kennis, tot kalmte, tot inzicht, tot verlichting en Nibbāna.”

“Dit is de Edele Waarheid van de onbevredigendheid: Geboorte is onbevredigend; in verval raken is onbevredigend; sterven is onbevredigend; bedroefdheid, geweeklaag, pijn, verdriet en wanhoop zijn onbevredigend; niet krijgen wat men wil is onbevredigend; in het kort, de vijf aggregaten waaraan gehecht wordt (upādānakkhandha) zijn onbevredigend.”

“Dit is de Edele Waarheid van de oorzaak van onbevredigendheid: dit verlangen dat voor ontstaan zorgt – gepaard gaande met lust en genot, nu hier nu daar – dat wil zeggen, zintuiglijk verlangen (kāma-taṇhā), verlangen naar (eeuwig) bestaan (bhava-taṇhā), verlangen naar zelfvernietiging (vibhava-taṇhā).”

“Dit is de Edele Waarheid van het ophouden van de onbevredigendheid: het restloze vervagen en vernietigen van juist dit verlangen, het verzaken en opgeven daarvan, het loslaten en bevrijd zijn daarvan.”

“En dit is de Edele Waarheid van de weg naar de bevrijding van onbevredigendheid: Precies dit [Achtvoudige] Pad – juiste zienswijze (sammā diṭṭhi), juiste intentie (sammā saṅkappa), juiste spraak (sammā vācā), juist handelen (sammā kammanta), juist levensonderhoud (sammā ājīva), juiste inspanning (sammā vāyāma), juiste aandacht (sammā sati) en juiste concentratie (sammā samādhi).”

“Dit is de Edele Waarheid van onbevredigendheid’: zo was de visie, de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dan in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze onbevredigendheid, als Edele Waarheid, dient volledig doorzien te worden’: Zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze onbevredigendheid, als Edele Waarheid, is volledig doorzien’: Zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord.”

“Dit is de Edele Waarheid van de oorzaak van onbevredigendheid’: zo was de visie, de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze oorzaak van onbevredigendheid, als Edele Waarheid, dient volledig vernietigd te worden’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze oorzaak van onbevredigendheid, als Edele Waarheid, is volledig vernietigd’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord.”

“Dit is de Edele Waarheid van het ophouden van onbevredigendheid’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Dit ophouden van onbevredigendheid, als Edele Waarheid, dient volledig verwezenlijkt te worden’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Dit ophouden van onbevredigendheid, als Edele Waarheid, is volledig verwezenlijkt’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mij opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord.”

“Dit is de Edele Waarheid van de weg naar de bevrijding van onbevredigendheid’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mijn opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze weg, als Edele Waarheid, dient volledig ontwikkeld te worden’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mijn opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord. ‘Deze weg, als Edele Waarheid, is volledig ontwikkeld’: zo was de visie de kennis, de wijsheid, de wetenschap, het licht dat in mijn opkwam ten aanzien van dingen die niet eerder waren gehoord.”

“Zolang mijn visie en kennis over de dingen zoals ze daadwerkelijk zijn niet volledig helder was ten aanzien van deze drie aspecten, op deze twaalf manieren, ten aanzien van de Vier Edele Waarheden, beweerde ik niet de ongeëvenaarde volledige bevrijding bereikt te hebben in deze wereld met goden, Mara’s en Brahma’s, in deze generatie van asceten en Brahmanen, met deva’s en mensen. Maar toen mijn visie en kennis over de dingen zoals ze daadwerkelijk zijn volledig helder was ten aanzien van deze drie aspecten, op deze twaalf manieren, ten aanzien van de Vier Edele Waarheden, beweerde ik de ongeëvenaarde volledige bevrijding bereikt te hebben in deze wereld met goden, Mara’s en Brahma’s, in deze generatie van asceten en Brahmanen, met deva’s en mensen. En een inzicht kwam in mij op: ‘Onwankelbaar is de bevrijding van mijn hart. Dit is de laatste geboorte. Er is geen worden (wedergeboorte) meer.’”

Dit is wat de Gezegende zei. De groep van vijf monniken was verheugd en verblijdde zich in de woorden van de Gezegende.

Nadat deze lering uiteen was gezet kwam in de Eerwaarde Kodanna de verlangenloze, smetteloze visie van de Waarheid (dhamma-cakkhu) op; met andere woorden, hij bereikte het stadium van stroombetreder (Sotāpatti), her eerste stadium van bevrijding, en realiseerde zich: ‘Alles dat opkomt zal ook weer vergaan.’

Nu dan, toen de Gezegende het Wiel van Waarheid in beweging had gezet riepen de Bhumatthana deva’s (hemelse wezens van de aarde): ‘Het ongeëvenaarde Wiel van Waarheid dat niet in gang kan gezet kan worden door asceten, Brahmanen, Deva’s, Mara’s, Brahma’s, of wie dan ook in de wereld is in gang gezet door de Gezegende in het Herten Park in Isipatana vlak bij Varanasi!’

Deze woorden van de Bhumatthana deva’s horend, riepen alle Catummaharajika deva’s (de hemelse wezens van de Vier Koningen): ‘Het ongeëvenaarde Wiel van Waarheid dat niet in gang kan gezet kan worden door asceten, Brahmanen, deva’s, Mara’s, Brahma’s, of wie dan ook in de wereld is in gang gezet door de Gezegende in het Herten Park in Isipatana vlak bij Varansi!’ Deze woorden gehoord in de hogere deva-werelden, en de Catummaharajika deva’s horend riepen de wezens van Tavatimsa… Yama… Tusita… Nimmanarati… Paranimmita-vasavatti… en de Brahma’s van Brahma Parisajja… Brahma Purohita… Maha Brahma… Parittabha… Appamanabha… Abhassara… Parittasubha… Appamana subha… Subhakinna… Vehapphala… Aviha… Atappa… Sudassa… Sudassi… en in Akanittha: ‘Het ongeëvenaarde Wiel van Waarheid dat niet in gang kan gezet kan worden door asceten, Brahmanen, deva’s, Mara’s, Brahma’s, of wie dan ook in de wereld is in gang gezet door de Gezegende in het Herten Park in Isipatana vlak bij Varanasi!’

En op dat moment, op dat ogenblik, toen de kreet (dat het wiel van Waarheid in beweging werd gezet) gehoord werd tot ver in de Brahma-wereld, trilde, beefde en schokte het tienduizendvoudige wereldsysteem, en een grenzeloos verheven luister dat het licht van de deva’s overstijgt straalde in de wereld.

En de Gezegende uitte deze lof van vreugde: “waarlijk, Kondanna weet het! Waarlijk, Kodanna weet het (de Vier Edele Waarheden).” Zo kwam het daad Kodanna de naam ‘Anna Kodanna’ kreeg – Kodanna die weet.

Kondanna was zo de eerste discipel van de Boeddha die uit eigen ervaring de ware natuur van de dingen doorgrondde.

Dit is een heel belangrijk moment en goed om even bij stil te staan.

Het benadrukt namelijk dat de weg die de Boeddha onderwees daadwerkelijk door anderen te verwezenlijken is, dat de Boeddha enkel de weg wijst.

Er wordt wel eens gezegd dat de weg van de Boeddha een egoïstische weg is omdat het om bevrijding van jezelf gaat. Het is echter uit liefde en compassie voor alle wezen dat de Boeddha zijn weg met ons deelde.

Toen hij 60 discipelen had die alle volledig bevrijd waren van het lijden, verlicht, Arahant, droeg hij ze op om de wereld in te trekken om de weg naar juist deze bevrijding te delen (Vin I:20):

“Ga, bhikkhu’s, voor het welzijn ven velen, voor het geluk van velen, uit compassie voor de wereld, voor het goede, het welzijn en het geluk van goden en mensen. Laat geen twee van jullie dezelfde weg gaan.”

2500 jaar geleden verliet de Boeddha uit liefde en compassie voor de wereld huis en haard en spande zich in om een weg naar het einde van het lijden, naar bevrijding, verlichting, Nibbāna te vinden.

Toen hij deze weg, deze waarheid, de Dhamma, had gevonden, doorgrond en verwezenlijkt onderwees hij haar uit liefde en compassie voor de wereld.

En de afgelopen 2500 jaar hebben zijn verlichte discipelen zijn voorbeeld gevolgd en zich vol geduld ingespannen om de weg naar bevrijding uit liefde en compassie in de wereld te houden en te delen met iedereen die het vermogen heeft om ernaar te luisteren.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276