Onderstaande is een selectie van teksten uit de Nikāyas (de oude boeddhistische geschriften) over samatha (kalmte) en vipassanā (inzicht) gekozen door Bhikkhu Bodhi als introductie tot deze twee variaties van boeddhistische meditatie, met hier en daar zijn eigen commentaar.
1. De Drie Stadia (Dīgha Nikāya 16)
En de Gezegende onderwees de monniken vaak als volgt:
“Zo is moreel gedrag; zo is concentratie; en zo is wijsheid. Groot is de vrucht, groot is de winst van concentratie, wanneer deze gebaseerd is op moreel gedrag; groot is de vrucht, groot is de winst van wijsheid wanneer deze gebaseerd is op concentratie; het bewustzijn volledig ontwikkeld in wijsheid is volkomen bevrijd van de smetten van zintuiglijk verlangen, verlangen naar bestaan en onwetendheid.”
2. De Drie Trainingen (Aṅguttara Nikāya 3:89)
De drie trainingen: de training in het hogere morele gedrag, de training in het hogere bewustzijn en de training in de hogere wijsheid.
“En wat is de training in het hogere morele gedrag. In dit geval is een monnik deugdzaam, zichzelf bedwingend door middel van de kloosterregels. Nadat hij de trainingsregels op zich heeft genomen, traint hij zichzelf erin. Dit is de training in het hogere morele gedrag.”
“En wat, monniken, is de training in het hogere bewustzijn? Hier, afgezonderd van zintuigelijke genoegens en onheilzame bewustzijnsstaten, bereikt een monnik de eerste jhāna … de tweede jhāna … de derde jhāna … de vierde jhāna …. Dit is de training in het hogere bewustzijn.”
“En wat, monniken, is de training in de hogere wijsheid? Hier begrijpt een monnik zoals het werkelijk is: ‘Dit is lijden. Dit is de oorsprong van lijden. Dit is de beëindiging van lijden. Zo komt het lijden tot een einde. ‘ Dit is de training in de hogere wijsheid.”
3. Twee Bestanddelen van Ware Kennis (Aṅguttara Nikāya 2:31)
“Monniken, deze twee dingen hebben betrekking op ware kennis. Welke twee? Kalmte en inzicht.”
“Wanneer kalmte wordt ontwikkeld, welk voordeel ervaar je dan? Het bewustzijn wordt ontwikkeld. Wanneer het bewustzijn wordt ontwikkeld welk voordeel ervaar je dan? Lust wordt opgegeven.”
“Wanneer inzicht wordt ontwikkeld, welk voordeel ervaar je dan? Wijsheid wordt ontwikkeld.”
“Wanneer wijsheid wordt ontwikkeld, welk voordeel ervaar je dan? Onwetendheid wordt verlaten.”
“Een door lust verontreinigd bewustzijn wordt niet bevrijd; en wijsheid verontreinigd dooronwetendheid is niet ontwikkeld. Door het wegsterven van lust is er dus bevrijding van het bewustzijn; en door het wegsterven van onwetendheid is er bevrijding door wijsheid.”
De ontwikkeling van het bewustzijn door samatha en wijsheid door vipassanā mondt uit in de vrucht van arahantschap, dat wordt beschreven als de ‘smetteloze bevrijding van het bewustzijn, bevrijding door wijsheid’ (anāsavā cetovimutti paññāvimutti). Hier is samatha de voorwaarde voor bevrijding van het bewustzijn en vipassanā voor bevrijding door wijsheid.
4. De Taak van Kalmte en Inzicht (Aṅguttara Nikāya, Het boek van de tweeën: Laatste Serie Herhalingen)
Twee dingen – Kalmte en inzicht – moeten worden ontwikkeld voor de vernietiging van zeventien bezoedelingen: lust, haat, waanvoorstellingen, woede, vijandigheid, minachting, brutaliteit, afgunst, ellende, bedrog, sluwheid, koppigheid, rivaliteit, hoogmoed, arrogantie, bedwelming, achteloosheid.
5. Vier Wegen naar Arahantschap (Aṅguttara Nikāya 4:170)
De Eerwaarde Ānanda zei dit: “Vrienden, welke monnik of non dan ook die het bereiken van arahantschap in mijn aanwezigheid heeft verklaard, heeft dit op één van deze vier manieren gedaan.
(1) “Een monnik ontwikkelt eerst kalmte en daarna inzicht. Terwijl hij eerst kalmte ontwikkelt en daarna inzicht, wordt het pad gegenereerd. Hij volgt dit pad, ontwikkelt het en cultiveert het. Terwijl hij dit pad nastreeft, ontwikkelt en cultiveert, worden de ketens losgelaten en de onderliggende neigingen ontworteld.”
(2) “Een monnik ontwikkelt eerst inzicht en daarna kalmte. Terwijl hij eerst inzicht ontwikkelt en daarna kalmte, wordt het pad gegenereerd. Hij volgt dit pad, ontwikkelt het en cultiveert het. Terwijl hij dit pad nastreeft, ontwikkelt en cultiveert, worden de ketens losgelaten en de onderliggende neigingen ontworteld”.
Wat wordt hier bedoeld met ‘’kalmte’? Het zou niet logisch zijn om dit als de concentratie van het bovenwereldse pad te beschouwen, want deze kalmte moet ontwikkeld worden om het pad te bereiken. Vandaar dat het of kan worden opgevat als jhāna dat na inzicht wordt ontwikkeld, of toegangsconcentratie, of (volgens Mahasi Sayadaw) kan het ‘de concentratie van moment tot moment geassocieerd met inzicht‘ betekenen (Handleiding voor Inzicht, p. 52).
(3) “Een monnik ontwikkelt kalmte en inzicht in samenhang met elkaar. Terwijl hij kalmte en inzicht samen ontwikkelt, wordt het pad gegenereerd. Hij volgt dit pad, ontwikkelt het en cultiveert het. Terwijl hij dit pad nastreeft, ontwikkelt en cultiveert, worden de ketens losgelaten en de onderliggende neigingen ontworteld.
Yuganaddhaṃ bhāveti. Het Commentaar (uit de oudheid) zegt dat elke keer dat hij een meditatieve verworvenheid (samāpatti) bereikt, hij tevoorschijn komt en het onderzoekt op basis van de geconditioneerde verschijnselen. En nadat hij de geconditioneerde verschijnselen ervan heeft onderzocht, betreedt hij de volgende bereiking.
Dus, nadat hij de eerste jhāna heeft bereikt, komt hij hieruit en onderzoekt de geconditioneerde verschijnselen ervan als vergankelijk enz. Dan gaat hij de tweede jhāna binnen, komt hieruit en onderzoekt de geconditioneerde verschijnselen ervan, enzovoort”, tot aan de basis van ‘noch-perceptie-noch-non-perceptie’. Omdat yuganaddha echter letterlijk ‘aan elkaar vastgemaakt’ betekent, interpreteren sommigen de term om aan te geven dat in deze manier van beoefenen kalmte en inzicht gelijktijdig verschijnen. Het systeem van de Commentaren erkent deze mogelijkheid niet, maar verschillende sutta’s kunnen worden geïnterpreteerd als suggererend dat er binnen de jhāna inzicht kan ontstaan zonder dat wordt vereist dat de mediterende zich uit de jhāna terugtrekt voordat hij met contemplatie begint. Zie in het bijzonder Majjhima Nikāya 52 en 64 en Aṅguttara 9:36.
(4) “Het bewustzijn van een monnik wordt gegrepen door rusteloosheid over de Dhamma. Maar er komt een gelegenheid wanneer zijn bewustzijn intern stabiel, bedaard, verenigd en geconcentreerd is. Dan wordt het pad in hem gegenereerd. Hij volgt dit pad, ontwikkelt het en cultiveert het. Terwijl hij dit pad nastreeft, ontwikkelt en cultiveert, worden de ketens verlaten en de onderliggende neigingen ontworteld.”
Dhammuddhaccaviggahitaṃ mānasaṃ. Het Commentaar legt uit dat het bewustzijn wordt gegijzeld door de ‘tien vervuilingen van inzicht’.
Niets in de tekst suggereert echter dat het om een vervuiling van inzicht gaat. Ik vat de persoon die hier wordt beschreven op als een beoefenaar die diep nadenkt over de Dhamma een gevoel van urgentie verwerft en dan tot rust komt en inzicht ontwikkelt wanneer hij gunstige ondersteunende voorwaarden tegen komt.
6. Zowel Kalmte als Inzicht zijn Nodig (Aṅguttara Nikāya 4:94)
“Monniken, er zijn vier soorten mensen die in de wereld voorkomen. Welke vier? (1) Monniken, iemand verwerft innerlijke kalmte (ajjhattaṃ cetosamatha) maar niet de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen (adhipaññādhammavipassanā). (2) Een ander persoon verkrijgt de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen, maar niet de innerlijke kalmte. (3) Nog een ander persoon krijgt noch innerlijke kalmte, noch de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen. (4) En weer een ander krijgt zowel innerlijke kalmte als de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen.”
(1) “Monniken, de persoon onder hen die innerlijke kalmte verkrijgt, maar niet de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen moet iemand benaderen die de hogere wijsheid in de verschijnselen verwerft en hem de vraag stellen ‘Vriend, hoe moeten geconditioneerde verschijnselen worden gezien (daṭṭhabba)? Hoe kunnen geconditioneerde verschijnselen worden onderzocht (sammasitabba)? Hoe moeten geconditioneerde verschijnselen waargenomen worden door inzicht (vipassitabba)?” De ander antwoordt hem dan zoals hij de zaak heeft gezien en begrepen: ‘Geconditioneerde verschijnselen moeten op zo’n manier worden gezien, op zo’n manier verkend, op zo’n manier worden vastgesteld door inzicht.’ Enige tijd later verwerft hij zowel innerlijke sereniteit als de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen.”
(2) “De persoon die de hogere wijsheid van inzicht verwerft in verschijnselen maar niet de innerlijke kalmte moet iemand benaderen die innerlijke sereniteit verwerft en hem navragen: ‘Vriend, hoe moet het bewustzijn worden voorbereid (saṇṭhapetabba)? Hoe moet het bewustzijn worden samengesteld (sannisādetabba)? Hoe moeten de componenten van het bewustzijn met elkaar worden verenigd (ekodi kātabba)? Hoe moet het bewustzijn geconcentreerd zijn (samādahātabba)? ‘ De ander antwoordt hem dan zoals hij het heeft gezien en begrepen aldus: ‘Het bewustzijn moet op een zodanige manier worden voorbereid, op een zodanige manier samengesteld, op zo’n manier dat de componenten van het bewustzijn met elkaar verenigd, en zo geconcentreerd.’ Enige tijd later verwerft hij zowel de hogere wijsheid van inzicht in verschijnselen als innerlijke kalmte van het bewustzijn.”
(3) “De persoon die noch innerlijke kalmte verwerft, noch de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen, moet iemand benaderen die beide verwerft en [beide sets vragen stellen]. De andere moet dan op beide manieren antwoorden. Enige tijd later verwerft hij zowel innerlijke kalmte als de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen.”
(4) “De persoon die zowel innerlijke kalmte als de hogere wijsheid van inzicht in de verschijnselen verwerft zou zich op diezelfde heilzame eigenschappen moeten baseren en verdere inspanningen verrichten voor de vernietiging van de bezoedelingen.”
7. Stadia in het Kalmeren van het Bewustzijn (Aṅguttara Nikāya 3: 101, De Grondverwijderaar)
“Monniken, er zijn grove bezoedelingen van goud: aarde, gruis en grind. Nu giet de grondverwijderaar of zijn leerling eerst het goud in een trog en wast, spoelt en reinigt het. Wanneer dat is verwijderd en geëlimineerd, blijven er nog middelgrote onzuiverheden in het goud over: fijne korrels en grof zand. De grondverwijderaar of zijn leerling wast, spoelt en reinigt het opnieuw. Als dat op die manier is verwijderd en geëlimineerd, blijven er nog subtiele bezoedelingen in het goud: fijn zand en zwart stof. Dus de grondverwijderaar of zijn leerling wast, spoelt en reinigt het opnieuw. Wanneer dat is verwijderd en geëlimineerd, blijven alleen goudkorrels over.”
“De goudsmid of zijn leerling giet het goud nu in een smeltkroes en waaiert het uit, smelt het en verhit het verder om het verder te zuiveren. Maar zelfs als dit is gebeurd, is het goud nog niet verwerkbaar en is de slak nog niet volledig verwijderd. Het goud is nog niet kneedbaar, hanteerbaar en lichtgevend, maar nog broos en niet goed geschikt voor verwerking. Maar terwijl de goudsmid of zijn leerling blijft waaieren, smelten, en het verder verhit om het verder te zuiveren, komt er een tijd dat het goud verwerkbaar is en de slak volledig is verdwenen, zodat het goud kneedbaar, hanteerbaar en lichtgevend, buigzaam en geschikt is voor verwerking. Welk soort ornament de goudsmid er ook van wil maken – of het nu een armband, oorbellen, een ketting of een gouden krans is – hij kan zijn doel bereiken.”
“Dus, monniken, wanneer een monnik is toegewijd aan het hogere bewustzijn, (1) zijn er in hem grove onzuiverheden: lichamelijk, verbaal en mentaal wangedrag. Een serieuze, bekwame monnik verlaat, verdrijft, beëindigt en vernietigt ze. Wanneer dit is gebeurd, (2) blijven er in hem middelmatige bezoedelingen over: zintuigelijke gedachten, gedachten van kwade wil en gedachten van schade berokkenen. Een oprechte, bekwame monnik verlaat, verdrijft, beëindigt en vernietigt ze. Wanneer dit is gebeurd, (3) blijven er in hem subtiele bezoedelingen over: gedachten over zijn familieleden, zijn land en zijn reputatie. Een serieuze, bekwame monnik verlaat, verdrijft, beëindigt en vernietigt ze. Wanneer dit is gebeurd, blijven er gedachten verbonden met de Dhamma over. Deze concentratie is niet vredig en subliem, niet verkregen door volledige kalmte, niet gericht op éénwording, maar wordt ingeperkt en gecontroleerd door [de bezoedelingen] krachtig te onderdrukken.”
“Maar, monniken, er komt een tijd dat zijn bewustzijn innerlijk stabiel, kalm, verenigd en geconcentreerd. Die concentratie is vredig en subliem, verkregen door volledige kalmte, en gericht op éénwording; het wordt niet met kracht ingeperkt en gecontroleerd door het onderdrukken [van de bezoedelingen]. Als er dan een geschikte basis is, kan hij door directe kennis welke staat dan ook realiseren waar hij zijn bewustzijn op zou richten.”
8. Vier Soorten Samādhi (Aṅguttara Nikāya 4:41)
“Monniken, er zijn deze vier ontwikkelingen van concentratie. Welke vier? (1) Er is een ontwikkeling van concentratie die leidt tot een gelukkig verblijf in dit leven. (2) Er is een ontwikkeling van concentratie die leidt tot het verkrijgen van kennis en visie. (3) Er is een ontwikkeling van concentratie die leidt tot opmerkzaamheid en helder begrip. (4) Er is een ontwikkeling van concentratie die leidt tot de vernietiging van de bezoedelingen.”
(1) “En wat, monniken, is de ontwikkeling van concentratie die tot een gelukkig verblijf leidt in dit leven? De vier jhana’s.”
(2) “En wat is de ontwikkeling van concentratie die leidt tot het verkrijgen van kennis en visie (het bovennatuurlijke oog)? Hier zorgt een monnik voor de perceptie van licht … hij ontwikkelt een bewustzijn doordrenkt met licht.”
(3) “En wat is de ontwikkeling van concentratie die leidt tot opmerkzaamheid en helder begrip? Hier kent een monnik gevoelens als ze zich voordoen, als ze aanwezig blijven, als ze verdwijnen; hij kent percepties als ze zich voordoen, als ze aanwezig blijven, als ze verdwijnen; hij kent gedachten als ze opkomen, als ze aanwezig blijven, als ze verdwijnen.”
(4) “En wat is de ontwikkeling van concentratie die leidt tot de vernietiging van de bezoedelingen? Hier verblijft een monnik het opkomen en verdwijnen in de vijf aggregaten die onderhevig zijn aan vastklampen beschouwend: Zo is vorm, gevoel, perceptie, wilsformaties, bewustzijn, zo is hun oorsprong, zo is hun heengaan. ‘Dit zijn de vier ontwikkelingen van concentratie.”
9. Hoe te beschouwen met Inzicht (Saṃyutta Nikāya, hoofdstuk 22)
(12) “Monniken, vorm is vergankelijk, gevoel is vergankelijk, perceptie is vergankelijk, wilsformaties zijn vergankelijk, bewustzijn is vergankelijk. Monniken, dit ziend wordt de geïnstrueerde nobele discipel ontgoocheld door vorm, gevoel, perceptie, wilsformaties en bewustzijn. Ontgoocheld wordt hij onthecht. Door onthechting wordt [zijn bewustzijn] bevrijd. Wanneer het wordt bevrijd, komt de kennis: ‘Het is bevrijd.’ Hij begrijpt: ‘Vernietigd is de geboorte, het heilige leven is geleefd, wat er moest gebeuren is gedaan, er resteert niets meer in deze zijnsstaat.’”
(13) “Vorm is dukkha, gevoel is dukkha, perceptie is dukkha, wilsformaties zijn dukkha, bewustzijn is dukkha. Dit ziend… is zijn geest bevrijd …”
(14) “Vorm is zonder zelf, gevoel is zonder zelf, perceptie is zonder zelf, wilsformaties zijn zonder zelf, bewustzijn is zonder zelf. Dit ziend … is zijn geest bevrijd …”
(15) “Vorm is vergankelijk. Wat vergankelijk is, is dukkha. Wat dukkha is, is zonder zelf. Wat zonder zelf is, moet worden gezien zoals het werkelijk is met de juiste wijsheid, aldus: ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf. ‘Gevoel is vergankelijk … Perceptie is vergankelijk … Wilsformaties zijn vergankelijk … Bewustzijn is vergankelijk. Wat vergankelijk is, is dukkha. Wat dukkha is, is zonder zelf. Wat zonder zelf is, moet worden gezien zoals het werkelijk is met de juiste wijsheid aldus: ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet van mezelf.’ Zo ziend … is zijn geest bevrijd … Hij begrijpt: ‘… er resteert niets meer in deze zijnsstaat.’”
10. Inzicht Gebaseerd op de Jhāna’s (Aṅguttara Nikāya 9:36)
“Monniken, ik zeg dat de vernietiging van de bezoedelingen gebeurt in afhankelijkheid van de eerste jhāna. (2) Ik zeg dat de vernietiging van de bezoedelingen ook plaatsvindt in afhankelijkheid van de tweede jhāna … de derde jhāna … de vierde jhāna … de basis van de oneindigheid van de ruimte … de basis van de oneindigheid van bewustzijn … de basis van het niets … de basis van noch-perceptie-noch-niet-perceptie … het stoppen van perceptie en gevoel.”
“Toen er werd gezegd: ‘Monniken, ik zeg dat de vernietiging van de bezoedelingen in afhankelijkheid plaatsvindt van de eerste jhāna’, waarom werd dit gezegd? Hier, afgezonderd van zintuiglijke genoegens en onheilzame gemoedstoestanden, betreedt een monnik de eerste jhāna en verblijft daar in. Hij beschouwt daar alles met betrekking tot vorm, gevoel, perceptie, wilsactiviteiten en bewustzijn als vergankelijk, lijden, een ziekte, een zweer, een pijl, ellende, verdrukking, vreemd, desintegrerend, leeg en zonder zelf. Hij keert zijn bewustzijn af van die verschijnselen en richt het tot het onsterfelijke element aldus: ‘Dit is vredig, dit is subliem, dat wil zeggen, het stillen van alle activiteiten, het afstand doen van alle bezittingen, de vernietiging van hunkering, onthechting, stopzetting, Nibbāna. ‘ Als hij hierin standvastig is, bereikt hij de vernietiging van de bezoedelingen. Maar als hij de vernietiging van de bezoedelingen vanwege die lust voor de Dhamma niet bereikt, vanwege dat genot in de Dhamma, dan, met de totale vernietiging van de vijf lagere ketens, wordt hij iemand met een spontane geboorte, voorbestemd om uiteindelijke Nibbāna te bereiken zonder ooit van die wereld terug te keren.”
[Soortgelijke uitspraken worden gedaan over de tweede jhāna, enz., als een basis. Er zijn enkele verschillen met de laatste twee verworvenheden, maar we hoeven ons hierover geen zorgen te maken.]
Het Commentaar: “Hij richt zijn inzichtbewustzijn (vipassanācitta) naar het ongeconditioneerde onsterfelijke element, door te luisteren, door middel van lofprijzing, door te leren en door middel van concepten als: ‘Nibbāna is vredig.’ Hij leidt het bewustzijn van het pad (maggacitta) naar Nibbāna, simpelweg door er een object van te maken, niet door te zeggen: ‘Dit is vredig, dit is subliem.’ Wat inhoudt dat hij zijn bewustzijn daarop richt en het in deze modus betreedt.’
11. Inzicht als de Weg naar Arahantschap (Aṅguttara Nikāya 7:95 en verder)
“Hier, monniken, verblijft een persoon de vergankelijkheid in het oog beschouwend … vergankelijkheid in het bewustzijn beschouwend, vergankelijkheid waarnemend, vergankelijkheid ervarend, constant, continu, en zich er ononderbroken met het bewustzijn op concentrerend en het met wijsheid doorgrondend. Met de vernietiging van de bezoedelingen heeft hij voor zichzelf met directe kennis, in ditzelfde leven, de smetteloze bevrijding van het bewustzijn gerealiseerd, bevrijding door wijsheid; en het bereikt hebbend, verblijft hij er in.”
“Hier, monniken, verblijft een persoon dukkha in het oog beschouwend… geen-zelf in het oog beschouwend … vernietiging in het oog beschouwend … verdwijnen in het oog beschouwend … het vervagen in het oog beschouwend … het ophouden in het oog beschouwend … loslaten in het oog beschouwend … loslaten in het bewustzijn beschouwend, zich er voortdurend en ononderbroken met het bewustzijn op concentrerend en het met wijsheid doorgrondend. Met de vernietiging van de bezoedelingen, heeft hij voor zichzelf met directe kennis, in ditzelfde leven, de smetteloze bevrijding van het bewustzijn gerealiseerd, bevrijding door wijsheid; en het bereikt hebbend, verblijft hij er in.”
12. Inzicht volgens de Satipaṭṭhāna Sutta
(De vijf aggregaten)
“Nogmaals, een monnik beschouwd de fenomenen als fenomenen in termen van de vijf aggregaten. Hoe? Een monnik begrijpt: ‘Zo is materiële vorm, zo zijn oorsprong, zo zijn verdwijnen; zo is gevoel, zo zijn oorsprong, zo zijn verdwijnen; zo is perceptie, zo zijn oorsprong, zo zijn verdwijneng; zo zijn de wilsformaties, zo hun oorsprong, zo hun verdwijnen; zo is bewustzijn, zo zijn oorsprong, zo zijn verdwijneng.”
“Op deze manier houdt hij zich bezig met het beschouwen van verschijnselen als verschijnselen intern, extern en zowel intern als extern … En verblijft onafhankelijk, klampt zich nergens aan vast in de wereld. Dat is hoe een monnik verblijft terwijl hij fenomenen als fenomenen beschouwt in termen van de vijf aggregaten die onderhevig zijn aan vastklampen.”
(De Zes Zintuigbasissen)
“Nogmaals, een monnik beschouwd verschijnselen als verschijnselen in termen van de zes innerlijke en externe zintuigbasissen. Hoe? Hier begrijpt een monnik het oog, hij begrijpt vormen, en hij begrijpt de ketens die ontstaan afhankelijk van beide; en hij begrijpt ook hoe het komt dat de nog niet verschenen ketens verschijnen, en hoe de verschenen ketens opgegeven kunnen worden, en hoe het toekomstige niet-verschijnen van de opgegeven ketens tot stand komt.”
“Hij begrijpt het oor, hij begrijpt geluiden … het oor en geluiden … de neus en geuren … de tong en smaken … het lichaam en structuren … het bewustzijn en mentale objecten en hij begrijpt ook hoe het komt dat de nog niet verschenen ketens verschijnen, en hoe de verschenen ketens opgegeven kunnen worden, en hoe het toekomstige niet-verschijnen van de opgegeven ketens zich zal manifesteren.”
“Op deze manier beschouwt hij verschijnselen als verschijnselen intern, extern en zowel intern als extern … En hij verblijft onafhankelijk, klampt zich nergens in de wereld aan vast. Dat is hoe een monnik fenomenen als fenomenen beschouwt in termen van de zes interne en externe basissen.”
Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276