Onderstaande is een vertaling van de Ānāpāna Dipani, een verhandeling over meditatie op de ademhaling om tot verlichting te komen, geschreven door Ledi Sayādaw, een vooraanstaande leraar uit Myanmar uit de vorige eeuw.
Ledi Sayādaw is de voorvader van de moderne vipassanā-beweging en was iemand van de harde leerschool. Hij was in staat te overzien wat de gevaren zijn die op de loer liggen als je de kans om in dit leven te mediteren voorbij laat gaan en spande zich bij elke gelegenheid maximaal in om zijn gehoor in beweging te brengen om te gaan mediteren. Hij schuwde hiervoor geen enkel middel.
Het is een echt studiestuk. Bikkelhard, confronterend en toch zeer inspirerend en motiverend. Wij bevelen het iedereen van harte aan!
Voorwoord van de Oorspronkelijke Redactie
Deze verhandeling werd geschreven als een meditatie-onderwerp in 1265 BE (maart 1904) terwijl Ledi Sayādaw drie dagen en drie nachten rust nam in de residentie van Kinwun Mingyi (een minister van de koning) in Mandalay.
Dit waardevolle werk legt in detail uit hoe je bewuste aandacht gericht op de ademhaling kunt beoefenen en hoe je moet handelen om inzicht te bereiken. Voor hen die niet in staat zijn om voldoende tijd te besteden aan het volledig cultiveren van de jhāna’s, legt de Sayādaw uit hoe te handelen om tot inzicht te komen zodra de mentale onrust is verdwenen. Zoals hij zegt: “De moment-concentratie (khaṇika samādhi) die men bereikt heeft in de fase van het tellen moet beschouwd worden als toegangsconcentratie. Voor iemand die inzicht wil beoefenen, als gewoon mens, zal het misschien niet mogelijk zijn om zich de hele dag in te spannen. Hij moet daarom drie of vier uur per dag besteden en zich elke dag op tijd en regelmatig inspannen. Dat is behoorlijk meer moeite dan de meesten tegenwoordig bereid zijn te doen, maar het is een realistisch streven voor serieuze meditatiebeoefenaren.
Inhoud
- Verzoek en Aanvaarding
- Aansporing om te Streven naar Spirituele Vooruitgang
- Ronddwalen in Saṃsāra door een Onstabiel Bewustzijn
- Bewuste Aandacht Gericht op het lichaam voor Kalmte en Inzicht
- Waarom Bewuste Aandacht Gericht op de Ademhaling Moet Worden Beoefend
- Bewuste Aandacht Gericht op de Ademhaling Leidt naar Nibbāna
- Houding voor Meditatie
- De Eerste Tetrade
- De Methode van het Commentaar
- Het Commentaar In Overeenstemming Gebracht met de Tekst
- De Tweede Tetrade
- De Derde Tetrade
- De Vierde Tetrade
- Hoe de Fundamenten van Bewuste Aandacht Moeten Worden Gerealiseerd
- Hoe de Verlichtingsfactoren Moeten Worden Gerealiseerd
- Hoe Kennis en Bevrijding moeten Worden Vervuld
- Hoe te Handelen om Inzicht te Bereiken
Ānāpāna Dīpanī
Namo Tassa Bhagavato Arahato Sammāsambuddhassa
I. Verzoek en Aanvaarding
Op herhaaldelijk verzoek van de Lekaing Myosa Wunshidaw Kinwun Mingyi, ging ik op de 11e afnemende maand Tabaung, 1265 voor Christus (maart 1904), naar Mandalay en hield ik gedurende drie dagen en drie nachten preken voor de Saṅgha en de leken terwijl ik voor Kinwun Mingyi’s huis verbleef.
Terwijl ik op die manier bezig was, vroegen de zoon van de Kinwun Mingyi, de Myo-ok van Pathein, en ene Maung Khin, het hoofd van het kantoor van de adjunct-commissaris in Mandalay, mij een handleiding te schrijven over de beoefening van Ānāpānassati (beoefening van bewuste aandacht gericht op de uit- en inademing) voor hun levenslange begeleiding en voordeel, en in overeenstemming met dat verzoek zal ik – de voorzittende Sayādaw van het Ledi Bosklooster van Mon-ywā – nu de Ānāpānassati Sutta zoals gegeven in de Uparipaṇṇāsa van de Majjhimanikāya, beknopt toelichten.
II. Aansporing om te Streven naar Spirituele Vooruitgang
In overeenstemming met de vermaning in de Dhammapada:
“Tiṇṇaṃ aññataraṃ yāmaṃ, paṭijageyya paṇḍito.”
“Een wijs man moet zichzelf zuiveren door te streven naar spirituele vooruitgang gedurende ten minste één van de drie levensperioden.” (Dhp v 157)
Wijze en goede mensen die het vermogen hebben om de relatie tussen oorzaak en gevolg duidelijk te zien, moeten afstand doen van het succes in het bereiken van rijkdom (bhoga sampatti), het loslaten en zich inspannen om spirituele vooruitgang te boeken (bhava sampatti) vanaf de eerste periode van het leven. Als inspanning tijdens de eerste levensperiode niet mogelijk is, moet inspanning worden geleverd tijdens de tweede levensperiode. Als inspanning tijdens de tweede levensperiode niet mogelijk is, moet deze worden geleverd zodra men de derde levensperiode ingaat.
De essentiële betekenis is dat als men zich laat leiden door het bereiken van rijkdom gedurende alle drie de perioden van het leven, men niet ten volle gebruik maakt van de mogelijkheid om de veelvuldige voordelen te verkrijgen die dit leven biedt – dit leven, dat als een grote ‘wensboom’ is waaruit men veel wenselijke dingen kan plukken.
Aangezien dit een tijd van mislukking en ongeluk (vipatti) is, waarin wezens geneigd zijn te sterven en snel en gemakkelijk te verdwijnen, is het gepast dat men de leeftijd van vijftig of vijfenvijftig jaar afbakent als het einde van de periode voor het vergaren van rijkdom. Daarna dient men af te zien van het bereiken van rijkdom en deze op te geven, zodat men de voordelen kan bereiken die het leven in een Buddhasāsana, die zo moeilijk te bereiken is, biedt.
Er zijn vele manieren om te streven naar spirituele vooruitgang.
Allereerst is er de weg van koning Temi en koning Hatthipāla die afstand deden van de geneugten van de troon en het paleis toen ze nog jong waren, tijdens de eerste periode van het leven, en het leven als asceten in het bos op zich namen.
Er is ook de weg van de lange rij van vierentachtigduizend koningen van koning Maghadeva tot koning Nemi die hun koninkrijk regeerden en in de eerste en tweede levensperiode genoten van de geneugten en de luxe van de koninklijke familie, maar in de derde levensperiode terugtraden ten gunste van hun oudste zonen. Ze leidden toen eenzame levens in de koninklijke tuinen om te mediteren op de vier sublieme staten (brahmavihāra) totdat ze de absorpties (jhāna) bereikten, en bleven in eenzaamheid leven terwijl ze genoten van de geneugten van deze verworvenheden tot aan hun dood.
Dan is er nog de weg van de Universele Koning Mahāsudassana die niet eens zijn koninklijk paleis verliet om in de koninklijke tuinen te wonen, maar bleef wonen in het grote gouden paleis genaamd Dhammapāsāda versierd met kostbare edelstenen die voor hem was gebouwd door Sakka, de koning van Tāvatiṃsa. Hij bleef alleen wonen in dat luxueuze paleis en beoefende de vier sublieme staten totdat de absorpties werden bereikt.
Er is ook de weg van de koning van Takkasilā die, bij het zien van de meditatieoefeningen met betrekking tot de ademhaling (ānāpāna kammaṭṭhāna) gegrift in gouden palmbladeren, die door de koning van Rājagaha naar hem waren gestuurd, alleen bleef wonen op de bovenste verdieping van zijn zeven verdiepingen tellende paleis, terwijl hij bewuste aandacht gericht op de ademhaling beoefende, totdat hij de vierde jhāna bereikte.
Wijze boeddhisten van nu zouden moeten proberen deze vooraanstaande personen met een grootse toekomstige bestemming na te bootsen en zouden de ene of de andere beoefening voor spirituele vooruitgang moeten selecteren en overnemen. Hoewel ze tijdens de eerste periode van hun leven kunnen streven naar een leven te midden van de geneugten van het vergaren van rijkdom, moeten ze tijdig afstand doen van hun wereldse belangen en zorgen. Ze moeten afstand doen van praktijken als onkuisheid en de omgang met vrienden en metgezellen, wat gewoonten zijn die niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van concentratie. Door alleen contact te houden met de persoon die hen voedsel serveert, moeten zij streven naar hun spirituele vooruitgang.
III. Ronddwalen in Saṃsāra door een Onstabiel Bewustzijn
Voor gewone huishoudens betekent het streven naar spirituele vooruitgang dat ze zich stevig verankeren in de moraliteit die bestaat uit acht leefregels met de juiste middelen van bestaan als de achtste (ājīvaṭṭhamaka sīla), en ijverig de bewuste aandacht gericht op het lichaam beoefenen (kāyagatā-sati), meditatieoefeningen voor kalmte (samatha kammaṭṭhāna), en meditatieoefeningen voor inzicht (vipassanā kammaṭṭhāna), binnen dit leven, terwijl men nog steeds de zeldzame gelegenheid heeft om te leven in de Buddhasāsana (buddhuppāda dullabha) en de zeldzame gelegenheid van de menselijke wedergeboorte (manussatta dullabha) heeft.
Voordat men begint met de meditatieoefeningen voor kalmte en inzicht, moet men bewuste aandacht gericht op het lichaam beoefenen, wat een van de oefeningen van bewuste aandacht (satipaṭṭhāna) is. Ik zal met een voorbeeld uitleggen waarom het nodig is om vanaf het begin bewuste aandacht te beoefenen.
In deze wereld is een krankzinnige die geen controle heeft over zijn bewustzijn nutteloos in het werk ten bate van zichzelf of anderen. Zelfs bij het eten kan hij zijn bord omvergooien en weglopen. Het is onmogelijk voor hem om zich te concentreren op werk ten behoeve van anderen. Wanneer deze krankzinnige goed behandeld wordt, wordt hij gezond en mentaal stabiel genoeg om werk te verrichten, zowel ten bate van zichzelf als anderen, net als normale mensen.
Op dezelfde manier lijken gewone gezonde mensen op de krankzinnige die geen controle heeft over zijn bewustzijn als ze het subtiele werk van kalmte en inzicht doen. Wanneer bijvoorbeeld een eerbetoon aan de Boeddha wordt gebracht, blijft het bewustzijn van normale mensen niet standvastig en voortdurend geconcentreerd op de nobele en onvergelijkbare kwaliteiten van de Boeddha. Zelfs bij het herhalen van de strofe “Iti pi so...” dwaalt hun bewustzijn af. Als zij verplicht zouden zijn om opnieuw te beginnen bij het begin als hun aandacht afdwaalt, zou hun taak om de strofe te herhalen nooit met succes worden volbracht. Het is alleen omdat ze de strofe in het geheugen hebben opgeslagen dat ze het tot het einde toe kunnen herhalen. Hetzelfde gebeurt in alle oefeningen voor mentale training en ontwikkeling. Zo zijn gewone gezonde mensen net als krankzinnigen als het gaat om het ontwikkelen van kalmte en inzicht.
Laat iedereen opletten! Dergelijke personen, die geen controle hebben over hun bewustzijn, zijn verre van in staat om het pad (magga), de vrucht (phala) en Nibbāna te bereiken en hun wedergeboorte in een van de gelukkige rijken (sugati) na de dood is onzeker. In deze wereld kunnen mensen die geen controle hebben over hun benen niet met succes het werk doen dat met de benen gedaan moet worden. Mensen die geen controle over hun handen hebben, kunnen het werk dat met de handen gedaan moet worden niet succesvol uitvoeren. Mensen die geen controle hebben over hun spraak kunnen het werk dat met spraak gedaan moet worden niet succesvol uitvoeren. Mensen die geen controle hebben over hun bewustzijn kunnen niet met succes werk verrichten dat met het bewustzijn moet worden gedaan. Het werk van meditatie moet uitsluitend met het bewustzijn worden uitgevoerd. Het is dan ook zo dat de wereldburgers, zowel leken als leden van de Sangha, die geen controle hebben over hun bewustzijn, niet in staat zijn om met succes te mediteren. Hun inspanningen zijn slechts imitaties.
Denk aan het geval van een schipper die de besturing van zijn boot niet onder de knie heeft, die de snelle en sterke stromingen van een grote rivier afdrijft, zijn vaartuig vol met koopwaar. In de nacht ziet hij de steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen die langs de oevers liggen niet. Overdag kan hij weliswaar de steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen zien, maar hij kan bij geen enkele daarvan stoppen en voor anker gaan omdat hij niet in staat is zijn boot te besturen en dus drijft hij met verlangen en bewondering stroomafwaarts naar de oceaan terwijl hij naar die steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen kijkt.
In deze gelijkenis is de grote rivier met de snelle en sterke stroming samen met de oceaan saṃsāra met zijn vier stromen (ogha). De boot beladen met koopwaar zijn de vijf aggregaten (khandha) van een levend wezen. De schipper die zijn boot niet kan besturen is een wereldburger (puthujjana). De uitgestrektheid van de rivier omzoomd met bossen, waar geen steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen bestaan, zijn de lege wereldcycli waar geen Buddhasāsana verschijnt. De periode van de nacht waarin de schipper de steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen niet kan zien, kan worden vergeleken met de benarde toestand van die wezens die, hoewel ze tijdens de verschijning van een Buddhasāsana in deze wereld herboren zijn, er toch onwetend of onbewust van zijn omdat ze zich toevallig op een van de acht ongelegen plaatsen bevinden. De periode van de dag waarop de steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen kunnen worden gezien, maar de schipper niet in staat is om te stoppen en voor anker te gaan vanwege zijn onvermogen om zijn boot te sturen en dus met verlangen en bewondering afdrijft naar de oceaan als hij naar die steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen kijkt, kan worden vergeleken met de benarde situatie van degenen die, hoewel ze boeddhisten zijn, geen moeite doen om te mediteren en dus lijken op krankzinnige personen die geen controle hebben over hun bewustzijn. Ze zijn niet in staat om de steden, toevluchtsoorden en ankerplaatsen te bereiken, die de absorpties zijn die bereikt worden door meditatiebeoefeningen in kalmte, kennis door inzicht (vipassanā ñāṇa), kennis van het pad (magga ñāṇa), kennis van de vrucht (phala ñāṇa), en Nibbāna; en het tonen van respect en het oproepen van eerbied voor de drie juwelen van de Boeddha, Dhamma, en Sangha. Ze drijven zonder controle af naar de lege wereldcycli terwijl ze zich voordoen als schenkers van kloosters, schenkers van de vier benodigdheden, gewone monniken en beroemde Mahāthera’s die vereerd worden om hun uitgebreide kennis.
Dit is het beeld van het ronddwalen dat wezens is overkomen in het oneindig lange saṃsāra.
IV. Bewuste Aandacht Gericht op het Lichaam voor Kalmte en Inzicht
Als wezens in dit huidige leven voortdurend falen in het beoefenen van bewuste aandacht gericht op het lichaam, en dus blijven leven zonder controle over hun bewustzijn zullen ze, hoewel ze misschien wel boeddhisten zijn, ronddwalen en ondergedompeld worden in saṃsāra, net zoals ze dat in het verleden werden. Omdat ze geen controle over het bewustzijn hebben zullen ze zeker ronddwalen in saṃsāra, want zonder mentale controle kan het werk van kalmte en inzicht niet worden uitgevoerd. Het verkrijgen van controle over het bewustzijn is, aan de andere kant, het zekere pad naar Nibbāna, omdat dat het werk van kalmte en inzicht mogelijk maakt. Meditatie op bewuste aandacht gericht op het lichaam is de poging om controle te krijgen over het bewustzijn.
Hoewel men niet in staat is om het hogere werk van kalmte en inzicht te ondernemen, zei de Boeddha dat als men zijn bewustzijn stevig kan beheersen en erin slaagt om het naar believen bij het lichaam te houden, men geniet van de smaak van Nibbāna:
“Amataṃ tesaṃ viraddhaṃ, yesaṃ kāyagatā sati viraddhā.Amataṃ tesaṃ aviraddhaṃ, yesaṃ kāyagatā sati aviraddhā.Amataṃ tesaṃ aparibhuttaṃ, yesaṃ kāyagatā sati aparibhuttā.Amataṃ tesaṃ paribhuttaṃ, yesaṃ kāyagatā sati paribhuttā.”
“Zij die de bewuste aandacht gericht op het lichaam hebben gemist, hebben Nibbāna gemist. Degenen die bewuste aandacht gericht op het lichaam niet hebben gemist, hebben Nibbāna niet gemist. Degenen die geen gebruik hebben gemaakt van bewuste aandacht gericht op het lichaam, hebben geen gebruik gemaakt van Nibbāna. Zij die gebruik hebben gemaakt van bewuste aandacht gericht op het lichaam, hebben gebruik gemaakt van Nibbāna.” (A.i.46)
De essentiële betekenis is dat als men zich verankerd heeft in het bewustzijn van het lichaam, men met succes het werk van kalmte en inzicht kan ondernemen omdat men stevige controle heeft over het bewustzijn, dus het is zeker dat men in dit feitelijke leven Nibbāna niet kan missen. Als men echter, net als de krankzinnige man, geen controle heeft over het bewustzijn omdat men het werk van de bewuste aandacht gericht op het lichaam blijft verwaarlozen, is men niet in staat om het werk van kalmte en inzicht te verwezenlijken, en zal men Nibbāna dus missen.
Er zijn vele gradaties van controle over het bewustzijn.
In deze wereld hebben gewone mensen die niet krankzinnig zijn, voldoende controle over hun bewustzijn om de verschillende taken, zowel individuele als sociale, uit te voeren die onder de mensen ontstaan. Dit is één soort controle.
Binnen de Buddhasāsana is de moraliteit van het beheersen van de zintuigen (indriya saṃvara sīla) een soort van beheersing. Het kan echter niet worden gezegd dat het betrouwbaar is.
Het verankeren van het bewustzijn in het lichaam, als de dichtstbijzijnde oorzaak (padaṭṭhāna) van kalmte- en inzichtmeditatie, is een stevige controle. Het bereiken van de toegangsconcentratie (upacāra samādhi) vlak voor het binnengaan van een van de absorpties, is een stevigere controle. Nog steviger wordt de concentratie (appanā samādhi) die bereikt wordt tijdens de volledige absorptie. De acht stadia van het bereiken van de concentratie zijn controles die geleidelijk steviger worden naarmate elk hoger stadium wordt bereikt. In de kwestie van kalmte vertegenwoordigt het bereiken van de hogere spirituele krachten (abhiññāṇa) het hoogste niveau van controle.
Dit is het pad van de kalmte dat‘samatha yānika’ heet.
Het pad van inzicht wordt ‘vipassanā yānika’ genoemd.
Hier eindigt het gedeelte dat laat zien dat bewuste aandacht gericht op het lichaam vooraf moet gaan aan het werk van kalmte en inzicht.
V. Waarom Bewuste Aandacht Gericht op de Ademhaling Moet Worden Beoefend
De mensen van nu, zowel leken als kloosterlingen, die tijdens de Buddhasāsana leven, moeten de zijnsstaat die geen controle heeft over het bewustzijn verafschuwen en vrezen en moeten, zo vroeg mogelijk, een van de oefeningen voor de bewuste aandacht gericht op het lichaam die in de Mahāsatipaṭṭhāna Sutta van de Dīghanikāya (DN 22) gegeven worden, aannemen en beoefenen, zodat ze een stevige controle over hun bewustzijn kunnen krijgen.
In de Kāyagatāsati Sutta (MN 119) van de laatste vijftig van de Sutta’s van Middellange-lengte worden achttien soorten oefeningen voor bewuste aandacht gericht op het lichaam gegeven; namelijk, aandacht voor de ademhaling (ānāpāna), aandacht voor de houdingen [van zitten, staan, lopen en liggen] (iriyāpatha), duidelijk begrip van handelingen (sampajañña), aandacht voor de onzuiverheden van het lichaam (paṭikkūla manasi¬kāra), analyse van de elementen (dhātu manasikāra), negen contemplaties van begraafplaatsen (sivathika), en vier absorpties.
In de Ānāpānassati Sutta (MN 118), ook van de laatste vijftig ervan, wordt getoond hoe het werk van bewuste aandacht gericht op het lichaam en de vier volledige absorpties van kalmtemeditatie, inzichtmeditatie, ontwikkeling van het pad, en realisatie van de vrucht (de laatste twee staan bekend als ‘kennis van bevrijding’) worden bereikt door de praktijk van bewuste aandacht gericht op de ademhaling alleen.
Het is ook de gewoonte voor alle Boeddha’s om de hoogste verlichting te bereiken door middel van de methode van bewuste aandacht gericht op de ademhaling, en na het bereiken van het Boeddhaschap zijn alle Boeddha’s in bewuste aandacht gericht op de ademhaling verankerd gebleven zonder enige achteruitgang totdat ze Parinibbāna bereiken.
Op het gebied van de kalmte-meditatie: van de veertig voorgeschreven meditatieoefeningen is bewuste aandacht gericht op de ademhaling het gemakkelijkst continu te realiseren. De Boeddha hemelde bewuste aandacht gericht op de ademhaling meer op dan de andere meditatieoefeningen. De commentatoren noemden bewuste aandacht gericht op de ademhaling ook wel “het rijk van de groten” (mahāpūrisa bhūmi). Bewuste aandacht gericht op de ademhaling is geen meditatieoefening die geschikt is voor gewone mensen. Het is alleen geschikt voor personen met een grote wijsheid.
Vandaar dat ik, ten behoeve van die wijze mensen die de weg van de eerder genoemde koning Pukkusāti van Takkasilā willen volgen, die de rest van zijn leven alleen op de bovenste verdieping van zijn zeven verdiepingen tellende paleis doorbracht met het beoefenen van meditatie, beginnend met bewuste aandacht voor het lichaam, totdat hij de vierde jhāna had bereikt, en dus wil streven naar spirituele vooruitgang, met inbegrip van en in combinatie met de voordelen die de zeldzame gelegenheid van het leven tijdens een Buddhasāsana biedt, zal ik nu kort de Ānāpānassati Sutta toelichten zoals die in de laatste vijftig jaar (MN 118) is gegeven.
VI. Bewuste Aandacht Gericht op de Ademhaling Leidt naar Nibbāna
“Ānāpānassati, bhikkhave, bhāvitā bahulīkatā cattāro satipaṭṭhāne paripūreti. Cattāro satipaṭṭhānā bhāvitā bahulīkatā satta bojjhaṅge paripūrenti. Satta bojjhaṅgā bhāvitā bahulīkatā vijjā vimuttiṃ paripūrenti.”
“Monniken. Als bewuste aandacht gericht op de ademhaling wordt gecultiveerd en het veel wordt beoefend, worden de vier fundamenten van bewuste aandacht verwezenlijkt en geperfectioneerd. Als de vier fundamenten van bewuste aandacht worden gecultiveerd en veel worden beoefend, worden de zeven factoren van verlichting (bojjhaṅga) verwezenlijkt en geperfectioneerd. Als de zeven factoren van verlichting worden gecultiveerd en veel worden beoefend, worden kennis (vijjā) en bevrijding (vimutti) verwezenlijkt en geperfectioneerd.” (MN 118)
Kennis betekent hier de viervoudige kennis ten aanzien van pad-bewustzijn, en bevrijding betekent de viervoudige kennis ten aanzien van vrucht-bewustzijn. De essentiële betekenis is dat als bewuste aandacht gericht op de ademhaling ijverig wordt beoefend gedurende dagen en maanden, het werk van de vier fundamenten van bewuste aandacht, de zeven factoren van verlichting, en kennis en bevrijding automatisch worden volbracht. De fundamenten van bewuste aandacht, de factoren van verlichting, en kennis en bevrijding omvatten de zevenendertig vereisten van verlichting (bodhipakkhiya–dhammā) zodat de ontwikkeling van de zevenendertig vereisten van verlichting automatisch wordt verwezenlijkt.
Hiermee eindigt de uiteenzetting van de inleiding op de Ānāpānassati Sutta.
VII. Houding voor Meditatie
“Idha pana bhikkhave bhikkhu araññagatovā rukkhamūlagatovā suññāgāragatovā nisīdati pallaṅkaṃ ābhujitvā¹ ujuṃ kāyaṃ paṇidhāya parimukhaṃ² satiṃ upaṭhapetvā.”
“Hier, monniken, houdt hij, nadat hij naar een bos is gegaan, of naar de wortel van een boom, of naar een lege plek, met zijn lichaam rechtop gezeten, zijn aandacht stevig vast op het object van de meditatie.”
Dit beëindigt de houding voor meditatie.
VIII. De Eerste Tetrade
So satova assasati satova passasati.
Dīghaṃ vā assasanto ‘Dīghaṃ assasāmī’ti pajānāti. Dīghaṃ vā passasanto ‘Dīghaṃ passasāmī’ti pajānāti. Rassaṃ vā assasanto ‘Rassaṃ assasāmī’ti pajānāti. Rassaṃ vā passasanto ‘Rassaṃ passasāmī’ti pajānāti.
Sabbakāyappaṭisaṃvedī assasissāmī’s ti sikkhati. Sabbakāyappaṭisaṃvedī passasissāmī’s ti sikkhati.
Passambhayaṃ kāyasaṅkhāraṃ assasissāmī’ti sikkhati.’Passambhayaṃ kāyasaṅkhāraṃ passasissāmī’ti sikkhati.
Eerste fase: De meditatiebeoefenaar ademt met constante aandacht een uitademing uit en met constante aandacht een inademing in.
Tweede fase: Bij het uitademen van een lange adem weet hij dat hij een lange adem uitademt. Tijdens het inademen van een lange adem weet hij dat hij een lange adem inademt. Bij het uitademen van een korte uitademing weet hij dat hij een korte adem uitademt. Tijdens het inademen van een korte inademing weet hij dat hij een korte adem inademt.
Derde fase: Bij het uitademen traint hij zichzelf om de hele uitademing waar te nemen; het begin, het midden en het einde ervan. Tijdens het inademen traint hij zichzelf om de hele inademing waar te nemen; het begin, het midden en het einde ervan.
Vierde fase: Tijdens het uitademen traint hij zichzelf om de uitademing te verzachten en te kalmeren. Tijdens het inademen traint hij zichzelf om de inademing te verzachten en te kalmeren.
In de eerste fase moet de meditatiebeoefenaar proberen de aandacht stevig vast te houden op de uit- en in-ademhaling.
In de tweede fase moet de meditatiebeoefenaar proberen de lange en korte uit- respectievelijk inademing waar te nemen.
In de derde fase moet de meditatiebeoefenaar proberen de gehele uit- en inademing waar te nemen – het begin, het midden en het einde.
In de vierde fase moet de meditatiebeoefenaar proberen de uit- en inademing te verzachten en te kalmeren tot ze uiterst subtiel wordt.
In de eerste fase is het nog niet mogelijk om details als de lengte van de uit- en inademing waar te nemen. In dit stadium moet men de aandacht op het puntje van de neus of de bovenlip houden, afhankelijk van de situatie, waar het raakpunt van de uit- en inademing duidelijk te pakken is. De meditatiebeoefenaar moet proberen zich bewust te zijn van elke uit- en inademing die zich voordoet. De meditatiebeoefenaar moet het een uur of twee uur proberen, of hoe lang hij ook in staat is om moeite te doen, waarbij de aandacht als het ware stevig moet worden verankerd aan het puntje van de neus of aan de bovenlip, en de meditatiebeoefenaar moet volharden totdat elke uit- en inademing wordt waargenomen zonder dat ook maar één ademhaling aan zijn aandacht ontsnapt.
In de tweede fase, wanneer het vasthouden van de aandacht op de uit- en inademing onder de knie is, moet de meditatiebeoefenaar proberen de lange uit- en inademing als lang, en de korte uit- en inademing als kort waar te nemen. Zelfs gedurende één zitting komen zowel lange als korte ademhalingen voor. Elke lange en korte ademhaling moet zo worden waargenomen, en de waarneming moet elke ademhaling bedekken, niet één uitademing of één inademing wordt gemist. Als de ademhalingen snel worden uitgeademd en ingeademd zijn ze kort. Het waarnemen van de lange en korte uit- en inademing bestaat dus uit het waarnemen van de langzame en snelle uit- en inademing.
In de derde fase, wanneer de waarneming van de lange en korte uit- en inademing beheerst wordt, moet elke ademhaling die zich in het lichaam voordoet in zijn geheel worden waargenomen, vanaf het beginpunt in het lichaam, via het midden, tot het punt waar het eindigt in het lichaam; de uiteinden van de ademhalingen (begin of einde, al naar gelang het geval) zijn bij het puntje van de neus en bij de navel.
In de vierde fase, wanneer de waarneming van elke ademhaling in zijn geheel onder de knie is, moeten de grove en ruwe ademhalingen gekalmeerd en met stappen verminderd worden, waardoor ze steeds zachter en subtieler worden, totdat het stadium bereikt is dat het lijkt alsof de uit- en inademing volledig verdwenen is.
IX. De Methode van het Commentaar
In het Commentaar zijn er drie belangrijke fasen van inspanning:
1. Tellen (gaṇanā): hier wordt de aandacht gevestigd op de uit- en inademing door de methode van ze tellen.
2. Verbinding (anubandhanā): hier wordt de aandacht voortdurend gevestigd op de uit- en inademing en wordt de aandacht sterker en steviger gemaakt, maar het tellen wordt stopgezet.
3. Fixeren (ṭhapanā): hier wordt de inspanning geïntensiveerd totdat de hogere stadia van verworvenheden bereikt zijn.
Er zijn twee plaatsen waar de uitademing en de inademing kunnen worden opgevangen: bij het puntje van de neus of bij de bovenlip. Voor sommigen is het raakpunt van de adem op het puntje van de neus duidelijker, terwijl voor anderen het raakpunt van de adem op de bovenlip duidelijker is. Er moet aandacht worden besteed aan de plek waar de waarneming duidelijk is (deze plek mag het ‘contactpunt’ worden genoemd). In het begin moet worden getracht de aandacht op het ‘contactpunt’ te houden door het aantal keren dat de uitademing en de inademing de plek raken te tellen. In de volgende fase moet worden getracht de aandacht op de uitademing en de inademing te houden zonder dat er geteld hoeft te worden. Tot slot wordt de inspanning voortgezet om de aandacht sterker en steviger te maken.
Er zijn twee methoden om te tellen, langzaam en snel, omdat de aandacht zwak of sterk is. In het begin is het bewustzijn onstandvastig en wispelturig, en de aandacht is zwak, dus men is niet bewust aandachtig van elke ademhaling die zich voordoet. Sommige ademhalingen ontsnappen aan de aandacht. Alleen die ademhalingen die duidelijk worden waargenomen met bewuste aandacht worden geteld, terwijl de ademhalingen die niet duidelijk worden waargenomen buiten beschouwing worden gelaten. Het tellen gaat dus langzaam. Het is de langzame fase.
Het tellen gebeurt in zes cycli (vāra). In de eerste cyclus gaat het tellen van één tot vijf; vervolgens, in de tweede, van één tot zes; in de derde, van één tot zeven; in de vierde, van één tot acht; in de vijfde, van één tot negen; en in de zesde, van één tot tien. Na de zesde cyclus moet men opnieuw beginnen met de eerste cyclus. Soms worden deze zes cycli als één geheel geteld.
Plaats eerst de aandacht op het ‘contactpunt’, en wanneer een uit- of inademing duidelijk wordt waargenomen, begin dan met het tellen van “één”. Ga door met het tellen van “twee, drie, vier, etc.”, wanneer de resulterende uit- en inademing duidelijk wordt waargenomen. Als een van deze niet duidelijk wordt waargenomen, stop dan de progressieve telling door “één, één, één, enz.” te blijven tellen tot de volgende duidelijke waarneming van uit- en inademing, wanneer het tellen tot twee gaat. Wanneer de telling vijf bereikt, in de eerste cyclus, begin dan opnieuw vanaf één. Ga op deze manier verder tot de zesde cyclus is afgerond. Omdat alleen die ademhalingen worden geteld die duidelijk worden waargenomen, wordt het de langzame telling genoemd.
Wanneer de telling vele malen is uitgevoerd, zal het aantal duidelijk waargenomen ademhalingen toenemen. De afstand tussen elke progressieve telling zal afnemen. Wanneer elke ademhaling duidelijk wordt waargenomen, zal het tellen ononderbroken doorgaan en snel gaan. Men moet doorgaan tot er geen ademhaling wordt gemist bij het tellen.
Het is niet nodig om luidop te tellen. Een mentale telling is voldoende. Sommige mensen geven er de voorkeur aan om luidop te tellen. Anderen tellen een kraal aan het einde van elke zesde cyclus en besluiten een bepaald aantal rondes per dag te tellen. Het gaat erom de perceptie helder, en de aandacht sterk en stevig te maken.
Wanneer het stadium is bereikt dat elke uit- en inademing duidelijk wordt waargenomen zonder hulp van het tellen, wanneer geen uit- en inademing aan de aandacht ontsnapt, moet het tellen worden stopgezet en moet de verbindingsmethode worden toegepast. De verbindingsmethode betekent hier dat men zich inspant om de aandacht voortdurend op het ‘contactpunt’ te houden, en om elke uit- en inademing waar te nemen zonder ze te tellen. Het betekent dat de inspanning die in de telfase wordt geleverd om de waarneming duidelijker en de aandacht sterker en steviger te maken, moet worden herhaald, maar dan zonder de hulp van het tellen.
Hoe lang moet deze inspanning door de aansluitingsmethode worden geleverd? Totdat het tegenhangersymbool (paṭibhāga nimitta) – dat op een hoger niveau van concentratie ontstaat – verschijnt.
Wanneer de aandacht gefixeerd raakt op de uit- en inademing (d.w.z. wanneer een bepaalde mate van concentratie wordt bereikt), verschijnen er manifestaties, zoals massa’s pluizige wol, of windvlagen, of clusters van sterren, of edelstenen of parels, of slierten van parels, etc., in verschillende vormen, groepen en kleuren. Dit zijn de tegenhanger symbolen.
De aansluitingsmethode moet worden gehandhaafd totdat de tegenhangersymbolen duidelijk zichtbaar zijn wanneer er een inspanning wordt geleverd.
Tijdens het tellen en aansluiten moet de aandacht nog steeds op het ‘contactpunt’ worden gehouden. Vanaf het moment dat de tegenhangersymbolen verschijnen, moet men zich inspannen volgens de fixeermethode (ṭhapanā). Tegenhangersymbolen zijn manifestaties en lijken op nieuwe mentale objecten. Omdat het geen natuurlijke verschijnselen zijn, verdwijnen ze gemakkelijk, en als ze eenmaal verdwijnen, is het moeilijk om ze weer op te roepen. Daarom is het bij het verschijnen van tegenhangersymbolen noodzakelijk om met meer energie de aandacht op hen tot richten om te voorkomen dat ze verdwijnen en om ze van dag tot dag helderder te maken. De inzet van deze bijzondere extra inspanning staat bekend als de fixatiemethode.
Wanneer het fixatiestadium is bereikt moeten de zeven ongeschikte dingen (asappāya) worden gemeden, terwijl de zeven geschikte dingen moeten worden gecultiveerd. De tien bekwaamheden in extatische concentratie (appanā kosalla) moeten worden bereikt.
De zeven ongeschikte dingen zijn: 1) plaats, 2) plek voor aalmoezen, 3) praten, 4) vrienden en kennissen, 5) eten, 6) klimaat, en 7) lichaamshoudingen, die een vermindering van de meditatieve inspanning veroorzaken. De zeven geschikte dingen zijn dezelfde zeven items, maar die zorgen voor een toename van de meditatieve inspanning.
De tien vaardigheden in extatische concentratie zijn: 1) reinheid van lichaam en gebruiksvoorwerpen, 2) het harmoniseren van de vijf controlerende vermogens, 3) vaardigheid in het object van de aandacht, 4) het in bedwang houden van het uitbundige bewustzijn, 5) het verheffen van het neerslachtige bewustzijn, 6) het aangenaam maken van het dorre bewustzijn, 7) beheersing ten opzichte van het evenwichtige bewustzijn, 8) het vermijden van personen die geen concentratie bezitten, 9) het omgaan met personen die concentratie bezitten, en 10) het hebben van een bewustzijn dat altijd geneigd is zich op jhāna te richten.
Door zich uit te rusten met en te voldoen aan bovengenoemde kwaliteiten, moet men zich dagen- en maandenlang speciaal inspannen om de aandacht op de tegenhangersymbolen te vestigen zodat ze stabiel worden. Deze fixatie-inspanning moet worden geleverd totdat de vierde jhāna is bereikt.
De beelden van uitademing en inademing die in de telfase verschijnen, worden voorbereidende tekens (parikamma nimitta) genoemd. In de verbindende fase worden ze verworven symbolen (uggaha nimitta) genoemd. De manifestaties die in het stadium van de fixatie verschijnen, worden tegenhangersymbolen genoemd (paṭibhāga nimitta).
De concentratie die wordt bereikt tijdens het verschijnen van voorbereidende symbolen en verworven symbolen is voorbereidende concentratie. De concentratie die wordt ontwikkeld met de aandacht gefixeerd op tegenhangersymbolen tijdens de fixatiefase, maar vóór het bereiken van jhāna, wordt toegangsconcentratie genoemd. De vier jhāna’s die door de eerste tetrade worden bereikt worden gerealiseerde concentratie genoemd.
In de tel- en verbindingsfase worden de uitademing en de inademing, die de objecten van de meditatie zijn, geleidelijk aan minder en rustiger en uiteindelijk zo subtiel dat ze helemaal lijken te zijn verdwenen. Wanneer dat gebeurt, moet men de aandacht blijven richten op het ‘contactpunt’ en moet men proberen de uit- en inademing op dat punt te pakken. Wanneer de uitademing en de inademing weer duidelijk worden waargenomen, zal het niet lang duren voordat het tegenhangersymbool verschijnt. Dan zal jhāna worden bereikt. Hier betekent jhāna het bereiken van de concentratie van het zintuigelijke bestaansgebied, dat de vijf hindernissen (pañca nīvaraṇa) heeft overwonnen.
Het proces van het kalmeren van de uit- en inademing tot het punt van verdwijnen, dat plaatsvindt in de methode die in het Commentaar wordt gegeven, gebeurt automatisch en men hoeft er niet naar te streven. Ik heb meditatiebeoefenaars gezien waarbij de uit- en inademing zijn gekalmeerd tot het punt van verdwijnen. Men moet er echter naar streven wanneer de verbindingsfase is bereikt, zoals in de Pali tekst staat: “Terwijl hij uitademt, traint hij zichzelf om de uitademing te verlichten en te kalmeren. Terwijl hij inademt, traint hij zichzelf om de inademing te verzachten en te kalmeren.”
Wanneer de schijnbare verdwijning van de uit- en inademing plaatsvindt, kunnen mensen die onervaren zijn in meditatie denken dat de ademhaling daadwerkelijk is gestopt, waardoor ze de meditatie kunnen opgeven. Laten we allemaal rekening houden met dit feit.
X. Het Commentaar In Overeenstemming Gebracht met de Tekst
We moeten nu de methode die in het Commentaar [de Visuddhimagga, niet het Ānāpānassati Sutta Commentaar. ed.] wordt gegeven, in overeenstemming brengen met de Pali tekst.
De telfase, wanneer de aandacht wordt gefixeerd op het ‘contact punt’ en getracht wordt die aandacht sterk en stevig te maken door de wijze van tellen, is de eerste fase van de eerste tetrade van de Pali tekst. In deze fase is het belangrijkste werk het overwinnen van de gewoonte van het bewustzijn dat steeds weer van het aandachtspunt naar andere objecten afdwaalt, en het is ten behoeve van dit doel dat de methode van het tellen wordt overgenomen. De tijd is nog niet rijp voor het waarnemen van de lange en korte adem, maar in overeenstemming met de Pali tekst – “Satova assasati, satova passasati” – moet de inspanning beperkt blijven tot het vasthouden van de aandacht gefixeerd op de uitademing en de inademing.
Dit is wat het Commentaar zegt:
“Bahivisaṭavitakkavicchedaṃ katvā assāsapassāsārammaṇe sati samthaṇṭhāpanaṭṭhaṃ yeva hi gaṇanā ti.”
“Het tellen is gewoon een instrument voor het richten van bewuste aandacht op de in- en uitademing als object door het afsnijden van de uitwendige losbandigheid van toegepaste gedachten.” (Vism.280)
Na de telfase, wanneer de verbindingsfase is bereikt, moet een inspanning worden geleverd volgens de tweede fase van de eerste tetrade. In overeenstemming met de tekst, “Dīghaṃ vā assasanto dīghaṃ assasissamī’tī pajānāti, etc., moet de aandacht worden gefixeerd op het ‘contactpunt’ en, met de aandacht zo gefixeerd, moeten de lange en de korte ademhaling worden waargenomen. Daarbij is het niet nodig om de hele ademhaling van begin tot eind te traceren. Het enige wat nodig is, is dat, terwijl de aandacht gefixeerd blijft op het ‘contactpunt’, er extra moeite gedaan moet worden om bewust te zijn van de lengte van de ademhalingen die het ‘contactpunt’ raken. Lang ademen beroert de plek voor een lange tijd, terwijl kort ademen de plek voor een korte periode raakt. Het bewustzijn heeft het vermogen om extreem expansief te worden en zo is het mogelijk dat men zich bewust is van de lange en korte ademhalingen die naar buiten en naar binnen gaan, terwijl men de aandacht gestaag vasthoudt op het ‘contactpunt’.
Wanneer de lange en korte ademhalingen duidelijk zijn waargenomen, moet er moeite worden gedaan om de hele structuur van elke ademhaling – het begin, het midden en het einde – waar te nemen, zelfs als men de aandacht vasthoudt op het ‘contactpunt’. In overeenstemming met de Pali tekst die zegt “Sabbakāyappaṭisaṃvedī assasissāmī’s ti sikkhati. Sabbakāyappaṭisaṃvedī passasissāmī’s ti sikkhati.” Wat betekent dat wanneer een uitademing wordt gedaan, dit niet ongemerkt moet gebeuren, men moet zich volledig bewust zijn van het begin in het lichaam en het volgen van het verloop ervan tot het einde in het lichaam op het ‘contactpunt’. Het is met deze extra inspanning om zich in zijn totaliteit ervan bewust te zijn dat de adem moet worden vrijgegeven. Op dezelfde manier, wanneer een inademing wordt gedaan, moet men dit doen met het bewustzijn vanaf het begin gericht op het lichaam op het ‘contactpunt’ en het volgen tot het zijn einde bereikt bij de navel in het lichaam.
Terwijl men dus de uit- en inademing van begin tot eind volgt, moet men de aandacht blijven richten op het ‘contactpunt’. De adem mag niet van begin tot eind worden gevolgd door de aandacht te laten verslappen. Als men zich vastberaden inspant om de uit- en inademing te volgen zonder tegelijkertijd toe te staan dat de aandacht van het ‘contactpunt’ afdwaalt, dan zal de vorm van de uit- en inademing, zelfs als de aandacht op het ‘contactpunt’ gefixeerd blijft, geleidelijk aan duidelijk in zijn geheel tevoorschijn komen.
Als het begin, het midden en het einde van de uit- en inademing duidelijk zijn waargenomen, als de ruwe en grove uit- en inademingen niet automatisch tot rust komen en tot het punt van verdwijnen worden gebracht dan zal, in overeenstemming met de tekst van het vierde deel van de eerste tetrade van de Pali tekst waarin het wordt gezegd “Passambhayaṃ kāyasaṅkāraṃ assasissāmī’s ti sikkhati, passam¬bhayaṃ kāyasaṅkhāraṃ passasissāmī’sikkhati“, een speciale en extra inspanning moet worden geleverd om ze meer en meer subtiel te maken, en de uitademing en inademing moeten worden gedaan met het besluit om een dergelijke inspanning te leveren. Het proces mag niet onbewust op zijn beloop worden gelaten. In de methode die in het Commentaar wordt gegeven, wordt echter gesteld dat de uit- en inademingen uit zichzelf al vanaf de telfase tot rust komen en verdwijnen, en in mijn ervaring ben ik personen tegengekomen van wie de uit- en inademingen automatisch zijn verdwenen.
Dit is wat het Commentaar zegt:
“Gaṇanāvaseneva pana manasi¬kārakālato pabhuti anukkamato oḷārika-assāsapassāsa nirodhavasena kāyadarathe vūpasante kāyopi cittampi lahukaṃ hoti, sarīraṃ ākāse laṅghanākārappattaṃ viya hoti.“
“Nadat hij zijn aandacht heeft gegeven aan het tellen, wanneer de lichamelijke verstoring is gestild door de geleidelijke stopzetting van grove in- en uitademing, dan worden zowel het lichaam als het bewustzijn licht: het fysieke lichaam is alsof het klaar is om in de lucht op te stijgen.” (Vism.282)
Ik heb mensen gekend van wie het lichaam ongeveer vier vingers breed in de lucht is gestegen.
Wanneer het stadium van deze verdwijning van de uit- en inademing wordt bereikt zonder de aandacht af te leiden van het ‘contactpunt’, moet worden geprobeerd om de verdwenen uit- en inademing waar te nemen, en wanneer ze weer duidelijk worden waargenomen, verschijnen de tegenhangersymbolen. In dat stadium worden de hindernissen, zoals angst, vrees, slaap, indolentie, enz. overwonnen en wordt jhāna bereikt.
Dit maakt een einde aan het in overeenstemming brengen van het Commentaar en de Pali tekst.
Dit beëindigt ook het tellen, verbinden en de fixatie-methoden van het Commentaar waar zeven stadia gegeven worden, namelijk het tellen (gaṇanā), verbinden (anubandhanā), aanraken (phusanā), fixeren (ṭṭhapanā), observeren (sallakkhaṇā), afwenden (vivaṭhanā), en zuiveren (pārisuddhi).
De eerste tetrade is de belangrijkste en essentiële fase. Op dit moment, als het werk in de eerste tetrade met succes wordt volbracht, kan men overgaan tot kalmte- en inzichtmeditatie zoals men dat wenst.
Hier eindigt de eerste tetrade.
XI. De Tweede Tetrade
Ik zal nu de tweede tetrade laten zien die moet worden geprobeerd of beoefend in de fixeerfase, dat is de fase van de absorptie-concentratie (appanā jhāna).
‘Pītippaṭisaṃvedī assasissāmī’s’ ti sikkhat.
‘Pītippaṭisaṃvedī passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Sukhappaṭisaṃvedī assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Sukhappaṭisaṃvedī passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Cittasaṅkhārapaṭisaṃvedī assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Cittasaṅkhārapaṭisaṃvedī passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Passambhayaṃ cittasaṅkhāraṃ assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Passambhayaṃ citta¬saṅkhāraṃ passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Verrukking waarnemend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Verrukking waarnemend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Gelukzaligheid waarnemend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Gelukzaligheid waarnemend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Mentale formaties waarnemend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Mentale formaties waarnemend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘De mentale formaties kalmerend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf,
‘De mentale formaties kalmerend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
1. Als het tegenhangersymbool verschijnt, wordt inspanning geleverd tot het bereiken van de eerste en tweede jhāna, waarin de verrukking (pīti) overheerst, wat bedoeld wordt met “verrukking waarnemend”.
2. Het leveren van inspanning tot het bereiken van de derde jhāna, waarin gelukzaligheid (sukha) overheerst, is wat bedoeld wordt met ” gelukzaligheid waarnemend”.
3. Inspanningen leveren tot het bereiken van de vierde jhāna, waarin de mentale formatie (cittasaṅkhāra) van gelijkmoedigheid overheerst, is wat bedoeld wordt met “mentale formaties waarnemend”.
4. De inspanning om de grove gevoelens en percepties te kalmeren is wat bedoeld wordt met “de mentale formaties kalmerend”.
Het Commentaar associeert deze tetrade met absorptie-concentratie, maar de perceptie van verrukking, gelukzaligheid en gelijkmoedigheid wordt ook geassocieerd met toegangsconcentratie die wordt bereikt na de eerste verschijning van het tegenhangersymbool.
Dit beëindigt de tweede tetrade.
XII. De Derde Tetrade
Ik zal nu de derde tetrade uitleggen die de beoefening geeft bij het bereiken van de absorptie-concentratie.
‘Cittapaṭisaṃvedī assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Cittapaṭisaṃvedī passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Abhippamodayaṃ cittaṃ assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Abhippamodayaṃ cittaṃ passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Samādahaṃ cittaṃ assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Samādahaṃ cittaṃ passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Vimocayaṃ cittaṃ assasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Vimocayaṃ cittaṃ passasissāmī’s’ ti sikkhati.
‘Het bewustzijn waarnemend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn waarnemend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn verheugend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn verheugend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn concentrerend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn concentrerend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn bevrijdend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Het bewustzijn bevrijdend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
1. Het herhaaldelijk binnentreden van de vier jhāna’s om de waarneming van het bewustzijn uiterst helder te maken is “het bewustzijn waarnemend”.
2. Wanneer de waarneming van het bewustzijn uiterst helder is, waardoor het bewustzijn uiterst verrukt wordt, door de eerste en tweede jhāna’s (die geassocieerd worden met verrukking) herhaaldelijk binnen te gaan, is “het bewustzijn verheugend”.
3. Als het bewustzijn extreem opgetogen is waardoor het bewustzijn uiterst geconcentreerd wordt, door het betreden van de derde en vierde jhāna’s, is “het bewustzijn concentrerend”.
4. Het bevrijden van het bewustzijn van obstakels door de vier jhāna’s herhaaldelijk in te gaan is “het bewustzijn bevrijdend”.
Het Commentaar associeert deze tetrade ook met het bereiken van absorptie-concentratie. Het bevat echter ook beoefeningen die verband houden met toegangsconcentratie.
Dit beëindigt de derde tetrade.
XIII. De Vierde Tetrade
Ik zal nu de vierde tetrade uitleggen die de methode geeft om van bewuste aandacht gericht op de ademhaling tot inzicht te komen.
‘Aniccānupassī assasissāmī’ ti sikkhati.
‘Aniccānupassī passasissāmī’sikkhatī.
‘Virāgānupassī assasissāmī’ ti sikkhati.
‘Virāgānupassī passasissāmī’ ti sikkhati.
‘Nirodhānupassī assasissāmī’ ti sikkhati.
‘Nirodhānupassī passasissāmī’ ti sikkhati.
‘Paṭinissaggānupassī assasissāmī’ ti sikkhati.
‘Paṭinissaggānupassī passasissāmī’ ti sikkhati.
‘Vergankelijkheid contemplerend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Vergankelijkheid contemplerend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Passieloosheid contemplerend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Passieloosheid contemplerend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
‘Beëindiging contemplerend, zal ik uitademen’, traint hij zichzelf.
‘Beëindiging contemplerend, zal ik inademen’, traint hij zichzelf.
‘Bevrijding contemplerend, zal ik uitademen’ traint hij zichzelf.
‘Bevrijding contemplerend, zal ik inademen’ traint hij zichzelf.
De manier om tot inzicht te komen komt later aan de orde.
Dit beëindigt de vierde tetrade.
XIV. Hoe de Fundamenten van Bewuste aandacht worden Verwezenlijkt
De Boeddha zei dat degenen die bewuste aandacht gericht op de ademhaling cultiveren en er veel moeite in stoppen ook de ontwikkeling van de vier fundamenten van bewuste aandacht verwezenlijken. Ik zal hier alleen de essentiële betekenis geven.
In de vier tetrades die hierboven behandeld zijn, bestaat de inspanning in de eerste tetrade, die de tel- en verbindingsfasen omvat, volledig uit het realiseren van de bewuste aandacht gericht op het lichaam (kāyānupassana satipaṭṭhāna). De uitademing en de inademing, die deel uitmaken van het geheel van de stoffelijkheid (rūpakkhandha) worden lichaam (kāya) genoemd.
“Kāyesu kāyaññatarāhaṃ bhikkhave etaṃ vadāmi yadidaṃ assāsapassāsā.“
“Ik zeg dat dit een bepaald lichaam is onder de lichamen, namelijk, in- en uitademen.” (M.iii.83)
De inspanning in de tweede tetrade bestaat uit het tot stand brengen van de bewuste aandacht gericht op gevoelens (vedanānupassana satipaṭṭhāna).
“Vedanāsu vedanaññātarāhaṃ bhikkhave etaṃ vadāmi. Yadidaṃ assāsapassāsānaṃ sādhukaṃ manasikāraṃ.”
“Ik zeg dat dit een zeker gevoel is onder de gevoelens, namelijk, aandacht geven aan in- en uitademen.” (M.iii.84)
“Sādhukaṃ (dichtbij, grondig) geeft de speciale inspanning aan die nodig is in “Pītippaṭisaṃvedī... etc.”. Hier wordt, terwijl de aandacht blijft uitgaan naar de uit- en inademing, geprobeerd om de gevoelens duidelijk waar te nemen met wijsheid, en zo wordt het werk in de tweede tetrade het tot stand brengen van bewuste aandacht gericht op gevoel genoemd.
Het werk in de derde tetrade bestaat uit het tot stand brengen van bewuste aandacht gericht op het bewustzijn (cittānupassana satipaṭṭhāna). Ook hier wordt, terwijl de aandacht blijft uitgaan naar de uit- en inademing, geprobeerd om het bewustzijn met wijsheid volledig waar te nemen.
Het werk in de vierde tetrade, zoals het overdenken van vergankelijkheid, is het tot stand brengen van bewuste aandacht gericht op mentale objecten (dhammānupassana satipaṭṭhāna). Ook hier wordt, terwijl de aandacht gericht blijft op de uitademing en de inademing, getracht helder het loslaten waar te nemen door het overwinnen van onheilzame toestanden, zoals hebzucht (abhijjā) en verdriet (domanassa), met wijsheid.
“Yo yaṃ abhijjādomanassānaṃ pahānaṃ paññāya disvā sādhukaṃ ajjhupekkhitā hoti.”
“Na met wijsheid het loslaten van begeerte en verdriet te hebben gezien, kijkt hij met gelijkmoedigheid toe.” (M.iii.84)
Omdat mentale objecten zoals vergankelijkheid samen met uitademing en inademing worden beschouwd, is het ook gepast om te spreken van het tot stand brengen van bewuste aandacht gericht op mentale objecten.
XV. Hoe de Factoren van de Verlichting Worden Vervuld
Ik zal nu laten zien hoe een persoon die bewuste aandacht gericht op de ademhaling realiseert, ook voldoet aan de zeven factoren van verlichting.
Aangezien het werk van bewuste aandacht gericht op de ademhaling bestaat uit het elke dag steviger en sterker maken van de bewuste aandacht, komt het neer op de verlichtingsfactor van bewuste aandacht. Wanneer, voor een meditatiebeoefenaar die bewuste aandacht gericht op de ademhaling beoefent, de aandacht stevig wordt, en er geen moment is dat hij zonder aandacht is, dan is de verlichtingsfactor van bewuste aandacht gerealiseerd.
Wanneer een meditatiebeoefenaar die bewuste aandacht gericht op de ademhaling beoefent, inzicht krijgt in de fenomenen die met die beoefening gepaard gaan, dan is de verlichtingsfactor van het onderzoek van fenomenen vervuld.
Het opwekken van energie in de beoefening van bewuste aandacht gericht op de ademhaling is de realisatie van de verlichtingsfactor van energie.
Wanneer het stadium van de contemplatieve van verrukking is bereikt, is de progressieve ontwikkeling van verrukking de vervulling van de verlichtingsfactor van verrukking.
Wanneer de verrukking wordt bereikt tijdens het beoefenen van bewuste aandacht gericht op de ademhaling, worden de hindernissen van luiheid en dufheid tot bedaren gebracht en gekalmeerd, en de progressieve ontwikkeling van deze kalmte is de verlichtingsfactor van kalmte.
Wanneer zich kalmte ontwikkelt, ontwikkelt zich concentratie. Dit is de verlichtingsfactor van concentratie.
Wanneer concentratie zich ontwikkelt, is er geen aanleiding meer voor angst en bezorgdheid voortkomend uit onoplettendheid, waardoor de verlichtingsfactor van gelijkmoedigheid zich ontwikkelt.
De Pali tekst laat in detail zien hoe de zeven factoren van verlichting worden gerealiseerd bij de totstandkoming van elk van de vier fundamenten van bewuste aandacht.
XVI. Hoe Kennis en Bevrijding Moeten Worden Vervuld
Om te laten zien hoe je verder kunt gaan van bewuste aandacht gericht op de ademhaling naar inzicht, pad-kennis (dat is vijjā) en vrucht-kennis (dat is vimutti), zei de Boeddha:
“Kathaṃ bhāvitā ca, bhikkhave, satta bojjhaṅgā kathaṃ bahulīkatā vijjā vimuttiṃ paripūrenti? Idha, bhikkhave, bhikkhu sati¬saṃbojjhaṅgaṃ bhaveti vivekanissitaṃ virāganissitaṃ nirodha¬nissitaṃ vosagga¬parināmiṃ…Evaṃ bhāvitā kho, bhikkhave, satta saṃbojjhaṅgā evaṃ bahulīkatā vijjā vimuttim paripūrenti.” (M.iii.88)
“Hoe, monniken, moeten de zeven factoren van verlichting ontwikkeld en veelvuldig beoefend worden om kennis en bevrijding te bereiken? Hier, monniken, ontwikkelt een monnik de verlichtingsfactor van bewuste aandacht, afhankelijk van afzondering, passieloosheid en beëindiging, en rijping in bevrijding… Aldus ontwikkeld en er veel moeite in te gestopt hebbend, monniken, vervullen de zeven factoren van verlichting kennis en bevrijding.”
Afzondering (viveka), passieloosheid (virāga), beëindiging (nirodha), en loslaten (vosagga) zijn allemaal synoniemen voor Nibbāna. ‘Oefenen met het bereiken van Nibbāna als doel in dit leven’ is wat bedoeld wordt met afhankelijk zijn van afzondering, enz. Het wordt ook wel afhankelijk van het stoppen van de cyclus van wedergeboorte (vivaṭṭanissita) genoemd. Als er alleen maar moeite gedaan wordt om verdienste te verwerven, dan is dat afhankelijk van de cyclus van wedergeboorte (vaṭṭanissita).
Als men oefent volgens de telmethode, de verbindingsmethode en de fixatiemethode (waarbij toegangsconcentratie en de absorptieconcentratie worden binnengegaan), voldoet men aan de vier fundamenten van bewuste aandacht en de zeven factoren van verlichting. Echter, als men dit doet met een intentie tot het Deva- en Brahma-bestaan na de dood, worden de zeven factoren van verlichting afhankelijk van de cyclus van wedergeboorten. Als men stopt met het bereiken van toegangsconcentratie, het bereiken van absorptieconcentratie en het contempleren van vergankelijkheid, kan men vatbaar zijn om afhankelijk van de cyclus van wedergeboorten te worden. Daarom betekent steunen op afzondering, passieloosheid, beëindiging en loslaten dus dat men zich inspant om de wedergeboorte in dit leven te beëindigen en niet om te stoppen bij het bereiken van toegangsconcentratie en het bereiken van absorptieconcentratie. Het beëindigen van de wedergeboorte betekent Nibbāna.
Op dit moment hebben mensen binnen de Buddhasāsana de mogelijkheid om te werken aan het bereiken van het beëindigen van wedergeboorte, dus ze zouden al hun inspanningen moeten richten op het bereiken hiervan. Als ze een einde willen maken aan wedergeboorte moeten ze streven naar kennis en bevrijding. Om kennis en bevrijding te bereiken, moeten zij de zeven factoren van verlichting realiseren. Om de zeven factoren van verlichting te realiseren, moeten ze de vier fundamenten van bewuste aandacht verwezenlijken. Om de vier fundamenten van bewuste aandacht te verwezenlijken, moeten zij de beoefening van bewuste aandacht gericht op de ademhaling beoefenen. Als bewuste aandacht gericht op de ademhaling, de vier fundamenten van bewuste aandacht, de zeven factoren van verlichting, en kennis en bevrijding worden bereikt, worden ook de zevenendertig vereisten van verlichting bereikt. Dit is de verkorte betekenis van de Ānāpānassati Sutta.
De manier om deze kennis en bevrijding snel te bereiken is niet anders dan wat is aangetoond in de vierde tetrade, waar wordt gezegd: “Vergankelijkheid contemplerend, zal ik uitademen”…etc. Nadat de zeven factoren van verlichting zijn gerealiseerd, zal de kennis en bevrijding van het pad en de vrucht van het stroombetreden en het stoppen van de wedergeboorte met enige restanten (sa-upādisesa nibbāna) – Nibbāna met de aggregaten van het vastklampen die overblijven, worden bereikt. Op dit punt houden onjuiste zienswijzen en twijfels op, terwijl bevrijding van onheilzame handelingen en verkeerde middelen van bestaan, en dus van wedergeboorte in de lagere sferen, wordt verkregen. Dit kan worden bereikt in dit leven.
XVII. Hoe ga je Verder naar Inzicht
Ik zal nu kort het werk van de vierde tetrade laten zien.
Wanneer kan men Overgaan tot Vipassanā?
In de Ānāpānassati Sutta en het Commentaar is de volgorde om het werk van de vierde tetrade pas na het bereiken van de vier jhāna’s te ondernemen. Als men zich strikt aan deze volgorde kan houden is het ideaal. Als men echter niet in staat is om deze volgorde te volgen, kan men overgaan tot inzicht vanuit de derde jhāna. Het is ook toegestaan om zich op inzicht te richten vanuit de tweede jhāna, of vanuit de eerste jhāna, of vanuit de toegangsconcentratie voordat jhāna is bereikt, of vanuit de verbindingsfase, of zelfs vanuit de telfase nadat de dwalende neigingen van het bewustzijn zijn overwonnen.
Twee Methoden
Men kan overgaan tot inzicht terwijl men nog steeds vasthoudt aan het werk van het richten van de aandacht op de uit- en inademing, of men kan bewuste aandacht gericht op de ademhaling beschouwen als toegangsconcentratie en overgaan tot inzicht door een van de vijf aggregaten als het object van aandacht te nemen.
In de Ānāpānassati Sutta die hier wordt behandeld, in overeenstemming met de tekst “Het contempleren van vergankelijkheid etc.”, blijft de gegeven methode de beoefening van inzicht associëren met bewuste aandacht gericht op de ademhaling. De bedoeling is dat wanneer de uitademingen worden uitgeademd en inademingen worden ingeademd, ze gedaan moeten worden met de extra speciale inspanning van het bewustzijn gericht op hun kenmerk van vergankelijkheid en dus om te proberen helder hun vergankelijkheid waar te nemen.
Vanuit de Tel- en Aansluitingsfasen
In deze twee stadia bestaat het werk er alleen uit de aandacht op de uit- en inademing te houden en ze met wijsheid waar te nemen. Als men dus vanuit deze stadia tot inzicht wil komen, moet de inspanning gebaseerd zijn op fysieke fenomenen.
Vanuit de Fixeerfase
In de fase van toegangsconcentratie zijn er twee fasen: bewuste aandacht gericht op het gevoel en bewuste aandacht gericht op het bewustzijn. De tweede tetrade (waar gezegd wordt: “Verrukking waarnemend…”, “Gelukzaligheid waarnemend…”) is de fase van bewuste aandacht gericht op gevoel. De derde tetrade (waar gezegd wordt: “Het bewustzijn waarnemen…”) is de fase van bewuste aandacht gericht op bewustzijn. Als men wenst over te gaan tot inzicht vanuit de bewuste aandacht gericht op gevoelens, moet de inspanning gebaseerd zijn op de mentale fenomenen van gevoelens. Als men vanuit de bewuste aandacht gericht op het bewustzijn wil voortgaan, moet de inspanning gebaseerd zijn op de mentale fenomenen van het bewustzijn. Als men wenst voort te gaan uit het stadium van het bereiken van concentratie kan de inspanning gebaseerd zijn op ofwel het gevoel of het bewustzijn of op een van de kenmerken van jhāna die men heeft bereikt.
Vipassanā Gebaseerd op Materiele Verschijnselen
Wanneer de inspanning in de telfase is volbracht, moet men, in plaats van naar de aansluitingsfase, doorgaan naar het inzicht in de vergankelijkheidsfase volgens de tekst “Vergankelijkheid… etc.”.
De moment-concentratie (khaṇika samādhi) die men in de telfase heeft bereikt, moet worden beschouwd als toegangsconcentratie. Iemand die inzicht wil beoefenen, als gewoon mens, zal het misschien niet mogelijk vinden om zich de hele dag in te spannen. Hij moet dus drie of vier uur per dag besteden en zich elke dag stipt en regelmatig inspannen. Wanneer hij begint te beoefenen moet hij eerst de dwalende neigingen van het bewustzijn overwinnen en de bewuste aandacht gericht op de ademhaling tot stand brengen. Pas nadat hij de dwalende neigingen heeft overwonnen, moet hij het bewustzijn richten op inzicht. Hij mag de aandacht voor de ademhaling niet opgeven, maar moet deze blijven ontwikkelen totdat hij inzicht krijgt en de kennis van het pad en de vruchten leert kennen. Zelfs wanneer hij de vrucht-kennis binnenkomt, moet hij de aandacht voor de ademhaling als toegangsconcentratie beschouwen.
De Vijf Stadia van Zuivering
Op het pad van inzicht zijn er vijf stadia van zuiverheid: 1) Zuivering van zienswijze (diṭṭhi visuddhi), 2) Zuivering door het overwinnen van twijfel (kaṅkhāvitaraṇa visuddhi), 3) Zuivering door kennis en visie van wat het pad is en wat niet (maggāmaggañāṇadassana visuddhi), 4) Zuivering door kennis van het verloop van de beoefening (paṭipadā ñāṇadassana visuddhi), 5) Zuivering door kennis en visie (ñāṇadassana visuddhi).
Zuivering van de Zienswijze in de Materie
Ik zal nu laten zien hoe de zuivering van de zienswijze in de materie wordt bereikt.
In de materiële verschijnselen van uit- en inademing zijn altijd acht materiële elementen aanwezig: aarde (paṭhavī), water (āpo), vuur (tejo), lucht (vāyo), kleur (vaṇṇa), geur (gandha), smaak (rasa), en vitaliteit (ojā). Als er geluid wordt geproduceerd, bevat het negen elementen, met als extra element geluid (sadda). Van al deze elementen zijn de basiselementen aarde, water, vuur en lucht.
De functie van het aarde-element is hardheid. In alle materiële fenomenen bestaat dit basiselement van hardheid. In die dingen waarin de aarde overheerst, kan de kwaliteit van de hardheid worden aangeraakt of gevoeld. In zaken als de stralen van de zon en de maan is de hardheid niet te voelen, maar het bestaan ervan is logischerwijs wel te realiseren. Hoe kan water bijvoorbeeld binden als er geen soliditeit is om te binden? Hoe kan vuur branden als er geen stevigheid is om te branden? Hoe kan lucht beweging produceren als er geen stevigheid is om te duwen?
In de materiële groepen van uit- en inademing is de bindende functie die de groepering veroorzaakt die van het water. De hitte en de kou in de groepen worden veroorzaakt door vuur. Beweging wordt veroorzaakt door lucht. In de uitademing en in de inademing is het de lucht die overheerst. Als men het bestaan van deze vier primaire elementen in de uit- en inademing kan waarderen dan kan men hun bestaan in het hele lichaam waarderen en, in het kader van die waardering, als men kan doordringen en hun bestaan kan waarnemen in de uit- en inademing dan kan men ook doordringen en hun bestaan waarnemen in het hele lichaam.
In de ultieme realiteit bestaan er in de uitademing en in de inademing alleen deze vier primaire elementen van aarde, water, vuur en lucht. Het is wanneer het oog van wijsheid deze vier primaire elementen kan doordringen en waarnemen, dat men de werkelijkheid kan zien. Als de waarneming niet ver genoeg doordringt en deze vier elementen niet bereikt, waarbij men kort stopt bij zaken als de vorm van uit- en inademing, dan is men nog steeds op het pad van persoonlijkheidsovertuiging (sakkāya diṭṭhi). Volgens deze overtuiging: “Het begin van de uitademing is bij de navel. Het einde is op het puntje van de neus. Het ontstaat eenmalig in het begin. Het verdwijnt een keer aan het einde. Er is geen sprake van herhaaldelijke opkomst of verdwijning in het midden. Op dezelfde manier voor de inademing.” Dit is het geloof dat stevig geworteld is in de hoofden van de wereldbewoners. Men moet zich ontdoen van dit diepe en diepgewortelde geloof in de waarneming van het lichaam door zich te ontdoen van de delen van het lichaam die uit- en inademing zijn.
De manier om van deze zienswijze af te komen is als volgt: wanneer het oog van wijsheid doordringt tot de vier primaire elementen, en de uiteindelijke realiteit wordt waargenomen, zullen dingen zoals vorm in de uitademing en in de inademing verdwijnen, en elke keer als men ze overweegt, verdwijnt de diepe vaste wortel van de persoonlijkheidsopvatting. Men merkt op dat er in werkelijkheid geen vorm is – geen uitademing en inademing. Men merkt op dat er alleen de vier primaire elementen bestaan. Zo wordt de zuivering van zienswijze bereikt.
Het is hetzelfde met betrekking tot de andere delen van het lichaam zoals haren van het hoofd, haren van het lichaam, enz. Er bestaat enerzijds de diepgewortelde gebruikelijke perceptie van vorm, zoals “dit is haar van het hoofd”, en anderzijds zijn er de vier primaire elementen. Wanneer deze vier primaire elementen gepenetreerd worden en duidelijk worden waargenomen met wijsheid in de haren van het hoofd, zal de diepgewortelde verkeerde perceptie van vorm verdwijnen. Het zal worden waargenomen dat de haren van het hoofd in werkelijkheid niet bestaan. Wanneer het zo wordt gezien, wordt de persoonlijkheidszienswijze in de haren van het hoofd bereikt. Ga op dezelfde manier te werk met de haren van het lichaam, enz.
Dit beëindigt de zuivering van de zienswijze in materie.
Zuivering van de Zienswijze in het Mentale
Er is het bewustzijn dat zich richt op de objecten van de uitademing en de inademing. Er is het bewustzijn dat zich richt op de vier primaire elementen. Er zijn eigenschappen van dat bewustzijn zoals bewuste aandacht, inspanning en kennis. Dit zijn allemaal mentale elementen. De functie van het kennen van de objecten is het bewustzijn. Dat van het herhaaldelijk herinneren is bewuste aandacht. Dat van streven is inspanning. Dat van bekwaamheid is kennis.
Denken en waarnemen, “Ik zal mijn bewustzijn richten op de uit- en inademing” is de functie van de diepgewortelde persoonlijkheidsvisie in het bewustzijn. Men moet deze diepgewortelde persoonlijkheidsopvatting overwinnen. Hoe overwint men deze persoonlijkheidsopvatting? Het zich richten op de uit- en in-ademhaling is een functioneel element – een mentaal element. Wanneer dat element bij de bewustzijnsdeur verschijnt, ontstaat er het zich richten op de uit- en inademing. Het is slechts een mentale functie. Het is niet het materiële aggregaat. Het is niet de functie van het materiële aggregaat. Het is geen entiteit of een wezen. Het is niet de functie van een wezen. Het is niet ‘ik’. Het is niet de werking van een ‘Ik’. Het is een element dat in de Abhidhamma gedachte, bewustzijn of mentaliteit wordt genoemd. Het is dus dat wat men moet proberen waar te nemen. Laat het niet worden verward en vermengd met het materiële aggregaat, of een wezen, of ‘Ik’. Wanneer dit duidelijk wordt waargenomen, wordt de zuivering van de zienswijze in het mentale bereikt en wanneer de zuivering van de zienswijze in het bewustzijn wordt bereikt, wordt het ook bereikt in de andere mentale elementen van bewuste aandacht, inspanning en kennis.
Dit beëindigt de zuivering van de zienswijze in het mentale, en de zuivering van de zienswijze.
Zuivering door het Overwinnen van Twijfel
Wanneer de functies van de vijf elementen, bestaande uit de vier materiële elementen en één mentaal element, doordrongen zijn met wijsheid, moet men zich inspannen om kennis van de zuivering te bereiken door twijfel te overwinnen. Wanneer kennis van afhankelijk ontstaan wordt bereikt, wordt de zuivering door het overwinnen van twijfel bereikt.
Twijfel (kaṅkhā) betekent mentaal getalm (vicikicchā). In de oneindig lange ronde van wedergeboorten zijn er veel onjuiste zienswijzen en theorieën over de functies van de bovengenoemde vijf elementen waar wezens zich bij aansluiten. Deze wezens leunen naar deze verkeerde opvattingen en verkeerde theorieën, zoals het geloof in de ziel of bestendigheid, omdat ze het afhankelijke ontstaan van de materiële en mentale elementen niet kennen. Dit is gewone twijfel. ‘Bestond ik niet in het verleden?’ en vergelijkbare gedachten zijn bijzondere twijfel. Van de vier basiselementen die binnen het lichaam bestaan zijn er materiële fenomenen die worden veroorzaakt door karma, zijn er materiële fenomenen die worden veroorzaakt door bewustzijn, zijn er materiële fenomenen die worden veroorzaakt door temperatuur, en zijn er materiële fenomenen die worden veroorzaakt door voeding. Deze vier oorzaken van materiële verschijnselen moeten bekend zijn.
In het lichaam zijn er materiële fenomenen die door karma worden veroorzaakt en die zich onophoudelijk voordoen zonder dat er een moment van onderbreking is – zoals de continue stroming van een rivier. Er zijn ook materiële fenomenen die door het bewustzijn worden veroorzaakt en die dus voortdurend ontstaan. Ook zijn er materiële verschijnselen die worden veroorzaakt door temperatuurveranderingen, en materiële verschijnselen die worden veroorzaakt door voeding.
In het geval van het bewustzijn-element zijn er gedachten die opkomen afhankelijk van bepaalde objecten van het denken (zoals de uitademing en de inademing), elke bepaalde gedachte is verbonden met en afhankelijk van elke bepaalde uitademing en inademing zoals het zich voordoet, zoals de verbinding en de afhankelijkheid van schaduwen en reflectie van het zonlicht.
Dit toont kort en bondig het afhankelijke ontstaan van de vijf basiselementen. Als dit afhankelijke ontstaan met wijsheid kan worden gerealiseerd, wordt de zuivering door het overwinnen van twijfel bereikt. De opvattingen over ziel en bestendigheid zullen worden overwonnen.
Dit eindigt de zuivering door het overwinnen van twijfel.
Samenvatting
Zo zijn er vijf basiselementen van aarde, water, vuur, lucht en bewustzijn. Er zijn vier oorzaken voor de materiële elementen: karma, bewustzijn, temperatuur en voeding. Er zijn twee oorzaken van mentale elementen: externe zintuiglijke objecten en interne zintuigen. Door ze te onderscheiden in materie en bewustzijn moeten deze fenomenen, samen met hun ontstaan en vergaan, herhaaldelijk worden geobserveerd, in het licht van hun kenmerken: “Rūpaṃ aniccaṃ khayaṭṭhena dukkhaṃ bhayaṭhena, anattā asārakaṭhena – materialiteit is vergankelijk en onderhevig aan verval, onaangenaam en te vrezen, en is zonder zelf en zonder essentie – totdat ze met wijsheid gezien worden zoals ze werkelijk zijn. Men moet dus streven naar het ontwikkelen van inzicht.
Dit laat kort en bondig zien hoe men tot inzicht kan komen volgens de methode “Vergankelijk contemplerend… etc.”, zoals gegeven in de vierde tetrade van de Ānāpānassati Sutta.
Een andere manier is om de materiële en mentale fenomenen van het lichaam te zien zoals men ze gewoonlijk kent tot men doordringt en ze met wijsheid waarneemt, waarbij men de in- en uitademing als toegangsconcentratie behandelt. Hier kan de toegang als volgt worden uitgelegd. Wanneer een meditatiebeoefenaar zich begint in te spannen, moet hij zich eerst concentreren en het bewustzijn kalmeren, en daarvoor kijkt hij naar de uitademing en de inademing. Hij volgt deze procedure bij elke poging die hij doet. Deze voorbereidende concentratie en kalmering is de zaak van toegangsconcentratie. Het is pas nadat het bewustzijn is geconcentreerd en gekalmeerd dat men moet beoefenen, waarbij men het lichaamsdeel dat men wenst te observeren, observeert.
Dit laat kort en bondig zien hoe je tot inzicht kunt komen vanaf het telwerk. Meer gedetailleerde exposities zijn te vinden in de Āhāra Dīpanī en de Anatta Dīpanī.
In het geval dat wordt overgegaan tot inzicht vanuit de verbindingsfase, of vanuit de toegangsconcentratie van de fixeerfase, of vanuit de eerste, tweede, derde en vierde jhāna’s van de absorptieconcentratie van de fixeerfase, kan de methode worden gedestilleerd uit wat is aangetoond in het geval van de telfase.
Wat betreft de drie resterende zuiveringen, de tien inzichten en de pad- en vrucht-kennis van stroombetreden, zie de sectie over meditatieobjecten van mijn Paramattha Saṅkhitta.
Hiermee eindigt de beknopte uiteenzetting van de meditatieoefeningen van bewuste aandacht gericht op de ademhaling zoals gegeven in de Ānāpānassati Sutta en het Commentaar daarop.
Hier eindigt de Ānāpāna Dīpanī.
Opmerkingen
1. De Boeddha zegt “pallaṅkaṃ ābhujitvā” omdat de kruisbenenhouding bijzonder geschikt is voor meditatie. Een van de vier houdingen die ijverig worden aangenomen, zal echter volstaan.
2. Parimukhaṃ betekent, letterlijk, “voor zijn gezicht”. Het betekent dat hij niet hier en daar om zich heen kijkt, maar aandachtig is voor zijn meditatieobject (van de ademhaling aan de neusgaten). Ed.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276