Thānissaro Bhikkhu

In de Ogen van Wijzen: de Leer van de Boeddha over Eer en Schaamte

In de Ogen van Wijzen: de Leer van de Boeddha over Eer en Schaamte

Enkele jaren geleden leidde ik een retraite in Santa Fe over het onderwerp karma. Een van de lezingen was een passage waarin de Boeddha zijn zevenjarige zoon, Rāhula, leert hoe hij zijn acties moet onderzoeken, zoals hij zijn gezicht in een spiegel zou doen, om ervoor te zorgen dat hij niemand schaadt – noch zichzelf noch iemand anders.

Een van de deelnemers aan de retraite was een therapeute die, de dag na de retraite de laatste bijeenkomst zou houden van een therapiegroep die ze voor een aantal van haar cliënten had georganiseerd. Ze besloot om de lessen van de Boeddha aan Rāhula door te geven en deze met de groep te delen, om hun mening te krijgen over de opvoedingsvaardigheden van de Boeddha. Hun unanieme oordeel: “Als onze ouders ons zo hadden onderwezen, hadden we therapiegroepen als deze niet nodig gehad.”

Opvallend aan hun oordeel was dat ze hiertoe kwamen ondanks de nadruk die de lessen van de Boeddha legde op de noodzaak voor Rāhula om een gevoel van schaamte rondom zijn activiteiten te ontwikkelen: als hij geen schaamte voelde bij het vertellen van een opzettelijke leugen, was hij net zo verstoken van goedheid als een omgekeerde pot leeg was van water. Als hij zich realiseerde dat hij zich had beziggehouden met denken dat hemzelf of anderen geschaad zou kunnen hebben, dan zou hij zich beschaamd moeten voelen over deze gedachten en moeten besluiten deze niet te herhalen.

En de Boeddha leerde schaamte niet alleen aan Rāhula. In zijn meer algemene leringen aan het publiek noemde hij schaamte een slimme bewaker van de wereld, omdat het mensen ervan weerhield het vertrouwen van anderen te beschamen. Hij noemde schaamte ook een nobele schat, iets waardevoller dan goud of zilver, omdat het je zou beschermen tegen dingen waar je later spijt van zou krijgen.

De hoge waarde die de Boeddha hechtte aan schaamte, staat in schril contrast met de manier waarop het tegenwoordig in veel segmenten van onze cultuur wordt beschouwd. In het bedrijfsleven en in de politiek wordt schaamte maar al te vaak als zwakte beschouwd. Onder therapeuten wordt het vaak gezien als pathologisch – een ongezonde lage dunk van jezelf waardoor je niet alles bent wat je zou kunnen zijn. Boek na boek geeft raad over hoe je gevoelens van schaamte kunt overwinnen en in plaats daarvan gevoelens van eigenwaarde kunt bevestigen.

Het is gemakkelijk deze algemene reactie tegen schaamte te begrijpen. De emotie van schaamte – het gevoel dat je niet goed overkomt in de ogen van anderen – is krachtig. Het is waar we de mening van andere mensen in onze psyche toelaten, en maar al te vaak profiteren gewetenloze mensen van die opening om ons hart te vertrappen: om ons te pesten en ons beoordelingsnormen op te leggen die niet in ons oprechte belang zijn. Het is al erg genoeg als ze proberen dat wij ons beschaamd voelen over dingen waarover we weinig of geen controle hebben: ras, uiterlijk, leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid, intelligentieniveau of financiële status. Het is nog erger wanneer ze proberen dat wij ons gaan schamen voor het berokkenen van kwaad, zoals het wreken van aangedaan onrecht.

Maar pogingen om deze problemen te vermijden door schaamte volledig af te schaffen, missen een belangrijk punt: er zijn twee soorten schaamte: de ongezonde schaamte die het tegenovergestelde is van zelfrespect en de gezonde schaamte die het tegenovergestelde is van schaamteloosheid. Die tweede soort schaamte is de schaamte die de Boeddha een slimme bewaker en een schat noemt. Als we, in onze ijver om van de eerste soort schaamte af te komen, ook van de tweede afkomen, zullen we een samenleving creëren van sociopaten die niets geven om de mening van anderen over goed of kwaad – of die zich schamen over alle verkeerde dingen. Zakenlieden en politici die bijvoorbeeld geen schaamte in liegen zien, schamen zich als ze niet minstens zo meedogenloos zijn als hun collega’s. En ondanks de algehele afwijzing van schaamte, vinden adverteerders nog steeds dat schaamte over je lichaam of ogenschijnlijke rijkdom een krachtig hulpmiddel is om producten te verkopen. Wanneer alle schaamte pathologisch wordt gemaakt, gaat het ondergronds in het bewustzijn, waar mensen er niet helder over kunnen nadenken, en dan worden tentakels uitgereikt die overal om ons heen kwaad verspreiden.

Dit is waar de leer van de Boeddha over gezonde schaamte een nuttig tegengif kan zijn, om het onderwerp onder de aandacht te brengen en om te laten zien dat schaamte met de juiste training een grote kracht ten goede kan zijn.

Om te beginnen koppelt de Boeddha gezonde schaamte aan een gezond eergevoel: een gevoel dat je respect verdient als je je aan een hoge gedragsnorm houdt. In die zin is schaamte eerder een teken van een hoog dan van een laag zelfbeeld.

Eer, net als schaamte, begint met het verlangen om niet alleen goed te zijn, maar ook om goed over te komen in de ogen van anderen, en daarom komt het ook in zowel gezonde als ongezonde varianten voor. Duels, vetes, bendeoorlogen en eerwraakmoorden – gebaseerd op de overtuiging dat respect wordt verdiend door je vermogen om geweld te plegen – hebben eer een slechte naam gegeven. Maar eer kan opnieuw worden gedefinieerd en gezond worden gemaakt, doordat het wordt verdiend door integriteit. Een samenleving zonder dit eergevoel zou net zo slecht zijn als een samenleving zonder gezonde schaamte.

De Boeddha’s inzichten in gezonde eer en schaamte kwamen voort uit zijn eigen ervaring bij het zoeken naar en uiteindelijk vinden van ontwaken. Zijn eerste zoektocht naar het juiste pad had hem geleerd dat eer en schaamte met wijsheid moesten worden behandeld, in die zin dat hij niet altijd op de mening van anderen kon vertrouwen. Als hij zich had laten leiden door de eer die zijn vroege leraren hem betoonden, zou hij vast blijven zitten in de beoefening van concentratie zonder wijsheid te ontwikkelen. Als hij zich had laten leiden door de minachting die de vijf broeders toonden toen hij zijn ascetisme had opgegeven, zou hij zijn gestorven zonder ooit het doel te hebben bereikt.
Maar zoals hij zich realiseerde na zijn ontwaken, is het probleem met schaamte en eer niet dat je goed wilt overkomen in de ogen van anderen. Het probleem is gewoon dat je goed wilt overkomen in de ogen van de verkeerde mensen. Als je je op de juiste mensen kunt concentreren, kunnen schaamte en eer een enorme hulp zijn bij het ontwikkelen van wat de Boeddha identificeerde als de belangrijkste externe factor bij het ontwaken: bewonderenswaardige vriendschap. Hij was nu in staat anderen de begeleiding te geven die bij zijn eigen zoektocht ontbrak, en zijn discipelen te leren bewonderenswaardige vrienden voor anderen te zijn. Dit is de reden waarom de Boeddha de monastieke Saṅgha heeft opgericht: om de lijn van bewonderenswaardige vrienden levend te houden.

Maar bewonderenswaardige vriendschap houdt meer in dan alleen bevriend worden met bewonderenswaardige mensen. Je moet ook hun goede eigenschappen evenaren. Dit is waar een gevoel van schaamte en eer in het spel komen. Jouw verlangen dat jouwbewonderenswaardige vrienden goed over jou denken, is een cruciale stimulans om hun goede voorbeeld te volgen.

Er zijn vier goede eigenschappen van bewonderenswaardige vrienden:

De wijsheid van bewonderenswaardige vrienden kan in twee dingen worden gezien: de maatstaven waarmee ze je beoordelen en hun doel om je te beoordelen. Als ze echt wijs zijn, zullen ze je beoordelen op basis van je daden – niet op basis van je uiterlijk, rijkdom of iets anders waar je geen controle over hebt. Ze beoordelen je acties zowel op basis van de bedoelingen waarop je handelt als op de resultaten van je acties. In beide gevallen – en hier is waar het eergevoel van de Boeddha het militaire eergevoel omkeert waarin hij als jonge prins werd opgeleid – is de standaard van oordeel dat je geluk kunt vinden op zo’n manier dat je bedoelingen en daden niemand schaden: noch jij of iemand anders.

Het doel waarmee bewonderenswaardige vrienden jou beoordelen, is niet alleen om tot een oordeel te komen. Ze willen je helpen in te zien waarom je fouten fouten zijn, zodat je kunt leren om ze niet te herhalen. Op deze manier moedigen ze je aan om de ware bron van je geluk te ontwikkelen: je vermogen om steeds vaardiger te handelen.

Als ze je op deze manieren beoordelen, laten je vrienden zien dat ze beide factoren van wijsheid van het pad hebben ontwikkeld: de juiste visie – door het zien van het belang van actie – en de juiste aanpak, door het aanreiken van goede wil. Als je hun normen internaliseert, internaliseer je ook het pad.

Dit is de reden waarom de Boeddha Rāhula leerde hoe hij die normen kon internaliseren door zijn eigen daden te onderzoeken. Op die manier kon hij, zelfs als de samenleving om hem heen uit elkaar zou vallen en hij gescheiden was van zijn bewonderenswaardige vrienden, toch naar hun waarden leven. Dat zou ten behoeve van zijn welzijn en geluk op de lange termijn zijn.

De Boeddha liet zijn instructies voorafgaan met de afbeelding van een spiegel: net zoals je een spiegel gebruikt om te zien hoe je naar andere mensen kijkt, zo moest Rāhula naar zijn daden kijken om te zien hoe hij in de ogen van de wijzen overkwam. En de wijzen zouden hem zijn daden als volgt laten beoordelen:

Wat hij ook deed in gedachte, woord en daad, hij moest allereerst zijn bedoelingen onderzoeken: als hij verwachtte dat de handeling die hij van plan was binnen of buiten schade zou berokkenen, dan mocht hij niet handelen naar die bedoeling. Als hij geen schade verwachtte, kon hij doorgaan en in actie komen. Tijdens de handeling moest hij de resultaten van zijn actie controleren. Als hij onverwachte schade aanrichtte, zou hij moeten stoppen. Zo niet, dan kon hij doorgaan met de actie. Nadat de actie was uitgevoerd, moest hij naar de resultaten op lange termijn van de actie kijken. Als zou blijken dat hij in woord of daad schade had berokkend, zou hij het moeten bespreken met een vertrouwde vriend op het pad die hem zou adviseren hoe te voorkomen dat hij opnieuw schade zou berokkenen. Dan zou hij moeten besluiten die handeling niet te herhalen. Als zijn gedachten schade hadden berokkend, zou hij zich moeten schamen voor dat soort gedachten en moeten besluiten deze niet te herhalen. Als hij echter geen kwaad had gedaan, zou hij vreugde moeten scheppen in zijn vorderingen op het pad en moeten blijven trainen.

Op deze manier zei de Boeddha niet eenvoudigweg tegen Rāhula dat hij geen kwaad moest doen. In plaats daarvan zei hij in feite tegen hem: “Probeer geen schade te berokkenen, maar als je wel schade berokkent, leer je zo van je fouten.” Dit toont het element van praktische goede wil dat deze leringen doordringt.

Hetzelfde geldt voor de aanbeveling van de Boeddha voor vreugde. Vreugde is tenslotte waar gezonde schaamte en eer voor bedoeld zijn: om je te helpen zelf het welzijn te zien dat voortkomt uit het beheersen van hogere niveaus van vaardigheid en onschadelijkheid in je acties. Wanneer dit je bron van geluk wordt, word je volwassen en heb je minder behoefte aan de goedkeuring en bevestigingen van anderen. Door de kracht van je acties te zien en werkelijk op onschadelijke manieren te willen handelen, maak je jezelf ‘juist begrip’ en ‘het juiste besluit’ nemen eigen.

Een van de gevaren van schaamte en eer in bewonderenswaardige vriendschap is dat je, uit een verlangen om goed over te komen in de ogen van je vrienden, misschien met je goede eigenschappen wilt pronken. Om deze neiging tegen te gaan, waarschuwde de Boeddha dat als je dat doet, je goede eigenschappen onmiddellijk geruïneerd worden. Een van de tekenen van integriteit, zei hij, is bescheidenheid – om zo min mogelijk over je eigen goede eigenschappen te spreken en jezelf nooit te verheffen boven anderen die ze niet hebben.

Het andere gevaar van schaamte en eer is dat je je fouten misschien voor je bewonderenswaardige vrienden wilt verbergen. Dit is de reden waarom de Boeddha benadrukte dat, als je in het verleden fouten hebt gemaakt, maar nu hebt geleerd ze niet te herhalen, je de wereld laat oplichten als de maan wanneer deze vanachter een wolk verschijnt. En dat is ook de reden waarom de Boeddha zijn instructies aan Rāhula introduceerde met een lering over waarachtigheid, door hem te laten weten dat het maken van een fout veel minder beschamend is dan het maken van een fout en het niet toegeven. Als je je fouten verbergt, verlies je niet alleen het vertrouwen van je vrienden, maar sluit je ook de weg om vooruitgang te boeken op het pad. Of erger nog: in de woorden van de Boeddha, als iemand zich niet schaamt om een opzettelijke leugen te vertellen, is er geen kwaad dat die persoon niet zal doen.

De Boeddha illustreerde dit punt met de afbeelding van olifanten in de strijd. Als een olifant ten strijde trekt en zijn voeten en slagtanden gebruikt, maar zijn slurf tegenhoudt, weet de olifantentrainer dat de olifant zijn leven niet aan de koning heeft gegeven. Maar als een olifant zijn voeten en slagtanden en slurf gebruikt, weet de olifantentrainer dat de olifant zijn leven aan zijn koning heeft gegeven. Er is niets dat hij niet zal doen.

Deze afbeelding is een goede les in het revolutionaire eergevoel van de Boeddha. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de olifant die zich niet inhoudt, de held van het beeld zou zijn – dat is tenslotte het soort olifant dat een koning de strijd in zou willen sturen, en het vertegenwoordigt het soort eer dat vaak wordt geprezen in krijgsculturen. Maar de Boeddha presenteert het beeld in feite in een negatief daglicht: de bereidheid van de olifant om zijn slurf op het spel te zetten, is een teken van zijn slaafsheid aan de koning. In feite zegt de Boeddha tegen Rāhula dat als hij, net als de olifant die zijn slurf beschermt, oplettend is om zijn waarachtigheid te beschermen, dit een punt van oprechte eer is: een teken dat hij een dienaar is van niemand, noch van iemand van buiten, noch van zijn eigen interne bezoedelingen.

Deze omkering van het oude militaire eergevoel wordt weerspiegeld in de opmerking van de Boeddha dat beter dan de overwinning in de strijd over duizenden manschappen de overwinning op één persoon is: jezelf.

De instructies van de Boeddha bij het trainen van Rāhula om een gezond gevoel van eer en schaamte te ontwikkelen, wierpen uiteindelijk hun vruchten af. In plaats van trots te zijn op het feit dat hij de zoon van de Boeddha was, toonde Rāhula de bereidheid om van alle monniken te leren. En nadat hij verlichting bereikte, prees de Boeddha hem omdat hij van de monniken voorop liep in zijn verlangen om te leren.

Natuurlijk had Rāhula op dat moment de lof van de Boeddha niet nodig. Hij had al een onsterfelijk geluk gevonden dat buiten het bereik van andermans respect lag. In feite prees de Boeddha Rāhula omwille van ons, om ons te laten weten dat schaamte en eer nuttige hulpmiddelen kunnen zijn op het pad. Als je voorzichtig bent bij het kiezen van wiens meningen je in je psyche toelaat en je de eigenschappen eigen maakt die schaamte en eer gezond maken, zal je niet alleen goed overkomen in de ogen van de wijzen. Je eigen ogen zullen ook wijs worden.


Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, In the Eyes of the Wise staat op dhammatalks.org.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Over Thānissaro Bhikkhu

Thānissaro Bhikkhu (Geoffrey DeGraff) is een Amerikaanse boeddhistische monnik in de kammaṭṭhāna (Thaise bos) Traditie. Na zijn afstuderen op het Oberlin College in 1971 met een graad in Europese Intellectuele Geschiedenis, reisde hij naar Thailand, waar hij meditatie bestudeerde bij Ajahn Fuang Jotiko, die zelf een discipel was van de overleden Ajahn Lee.

Hij trad in 1976 in Wat Dhammasathit toe tot de orde van monniken, waar hij na de dood van zijn leraar in 1986 bleef. In 1991 reisde hij naar de heuvels van San Diego County in de VS, waar hij Ajahn Suwat Suwaco hielp met het oprichten van Metta Forest Monastery (Wat Mettavanaram). Sinds 1993 is hij abt van dat klooster.

Ṭhānissaro Bhikkhu is misschien wel het meest bekend om zijn vertalingen van de Dhammapada en de Sutta Pitaka - meer dan 1000 sutta’s - dat zo het hoofdaandeel aan sutta-vertalingen voor de website Accesstoinsight vormt, en zijn vertalingen van 'Dhamma-talks' van de Thaise (bos-) Ajahns. Hij heeft ook meerdere eigen werken over de Dhamma en studiegidsen voor zijn Pali vertalingen geschreven.

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276