Spontaan is het antoniem van vastgeroest. Het tegenovergestelde van geconditioneerd. Van gemanipuleerd. Spontaan laat niets overeind van wat de dhammanuvatti [1] in zijn begoocheling als ‘vast’ percipieert.
Spontaan is ruimte: vormloos, naamloos, tijdloos, zonder dimensie, onbezoedeld. Zonder verleden, zonder toekomst, zonder begeerte, zonder afkeer, zonder hechting. De volheid van het heden. Van het hier-en-nu. De plotse diepe herkenning van de essentie van wat zich manifesteert. Het sacrale van de vergankelijkheid in elk moment. Het ontstaan en vergaan als een eeuwigdurend, continu proces.[2] Ontstaan en vergaan (udayabbaya).[3] Alles één in vergankelijkheid. In samenhang met al het andere. Alles met elkaar vervlochten. Holistisch. Het grote manifesteert zich binnen het kleine en het kleine manifesteert zich binnen het grote. Ongeboren. Doodloos. Dit ervaren is spiritueel wakker worden. Ontwaken. Intiem zijn met alle dingen. De perfecte wijsheid.
Spontaan betekent ‘met de stroom meegaan’. Met de flow. Met de natuurwet. Het betekent openstaan voor het proces.[4] Volkomen openstaan voor Dhamma.[5] Spontaan is “zijn in niet-tijd, niet-plaats, niet-vorm, niet-beweging en niet-gedachte, terwijl je waarneemt wat wordt waargenomen als er geen waarnemingen zijn.” [6] Spontaan betekent onze gebruikelijke manier van reageren ‘on hold’ zetten. Pauzeren en aandachtig en gelijkmoedig kijken naar wat zich in het nu afspeelt.[7] Openstaan voor het nu maakt ons spontaner. Vrijer.
Spontaan is kijken als louter kijken. Horen als horen. Ruiken als ruiken. Proeven als proeven. Voelen als voelen. Het denken beschouwen als loutere, efemere[8] gedachten. Kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken op zich – ‘an sich’ – is de echte werkelijkheid van het moment. Zintuiglijke ervaringen zonder inhoud.[9] Zonder voorkeur. Zonder afkeer. Zonder oordeel.[10] Zonder opinie. Zonder enig persoonlijk additief. Zonder woorden en zonder concepten. Zodat de letter van de Dhamma niet belangrijker wordt dan de geest ervan.
Inzicht in de Dhamma vergt géén verwoording, géén visualisatie, géén speculatie, géén inbeelding (geloof). Inzicht in de Dhamma het ‘zien’ van het proces (paṭiccasamuppāda)[11] – wordt niet verworven door het vereren van Boeddhabeelden,[12] noch door het volvoeren van eindeloze reeksen prostraties, noch door het circumambuleren van stoepa’s.
Wanneer inzicht bij de dhammanuvatti niet tot spirituele transformatie en bevrijding leidt gaat het volkomen aan de essentie voorbij. Slechts wat essentieel is, is de moeite waard. Alles wat tweedehands is of van horen zeggen ontmaskert zichzelf op den duur als vals en onwerkelijk. En is de naam ‘inzicht’ niet waard.
Inzicht wordt verworven door het vergankelijke, onbevredigende en zelfloze karakter van alle fenomenen (tilakkhaṇa) te herkennen, te erkennen en in zichzelf te realiseren. Op deze manier wordt ontnuchtering en onthechting ontwikkeld (nibbidā), passieloosheid (virāga) ontvouwd, kalmte (upasama) gecreëerd en innerlijke vrede (santi) geschapen. Voortdurende opmerkzaamheid (sati) op de tilakkhaṇa is de enige beoefening die de dhammanuvatti tot finale bevrijding leidt: verlichting is het zien van de vergankelijkheid van alle dingen. En de gelijkmoedige aanvaarding (upekkhā) van dit inzicht. Slechts door permanente meditatie realiseert de dhammanuvatti deze kenmerken bij zichzelf tot intrinsieke inzichten: alle verschijnselen zijn samengesteld,[13] veranderlijk en vergankelijk; er bestaat geen geluk zonder lijden; alles wat bestaat, bestaat niet op zichzelf, maar uitsluitend in onderlinge samenhang.
Spontaan is denken zonder gedachten. Denken is een functie; denken is géén synoniem voor zijn. Van denken an sich wordt de dhammanuvatti niet wijs. Wijsheid kan énkel ontstaan wanneer de beoefenaar voorbij-het-denken gaat – ook al kan zijn manke, geconditioneerde (gemanipuleerde) psychofysische structuur dit slechts voor enkele seconden realiseren. Wijsheid ontstaat spontaan door experiëntieel ervaren (paccanubhoti).[14]
Wanneer de dhammanuvatti erin slaagt om zijn gedachtestroom (viññāṇa-sotā) los te laten wordt alles één: stroomt alles; vibreert alles; pulseert alles. Dán is er slechts leegte.[15] Helderheid. Ruimte. De onbegrensde, alles omvattende ruimte.
Op dát moment zónder denken – wat men in Zen ‘hishiryo’[16] noemt – bereikt de dhammanuvatti zijn oorspronkelijke zelf. Realiseert hij zichzelf. Deze oorspronkelijke natuur is een werkelijkheid die niet ‘gelabeld’ is. Die puur is. Zonder toevoeging van persoonlijk geladen drama’s en verhalen.
Wanneer daarentegen het kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken van de dhammanuvatti versluierd wordt door zijn voorkeuren en zijn afwijzingen bouwt hij ‘zijn’ wereld op. Kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken versus de perceptie van hetgeen gezien, gehoord, geroken, geproefd, gevoeld en gedachte, maakt het onderscheid tussen de absolute werkelijkheid (paramattha) en de fenomenale, conceptuele werkelijkheid (pannati).
De gepercipieerde werkelijkheid is subjectief, onbetrouwbaar, onnauwkeurig, onstabiel, vervormd (saññā-vipallāsa).[17] Het is een schijnwereld die de dhammanuvatti permanent creëert.[18] Een illusie (maya). Wanneer het ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ verschijnt, verdwijnt spontaniteit. Wanneer het ‘ik’ zich presenteert start de bezoedeling: verlangen, afkeer en onwetendheid. Wordt hij afgezonderd van het geheel. Wordt de dhammanuvatti een separaat deeltje: identificatie met zijn ‘ik’ vormt de bron van egoïsme en is de rechtstreekse oorzaak van zijn dukkha.[19] Wordt hij een kleine satelliet die de ruimte vult met begoocheling: ík zie; ik hoor; ik ruik; ik smaak; ik voel; ik denk. Bouwt hij systematisch zijn ‘wereld’ op. Over wat hij denkt of wil (of net niet wil) dat hij is. Wordt hij ondergesneeuwd door denkbeelden en concepten. Identificeert hij zich. Ketent hij zich vast aan dit bestaan. Gaat er meer en meer naar verlangen (taṇhā), waardoor zijn gehechtheid aan het bestaan als maar groter wordt. Wordt hij telkens opnieuw ‘geboren’. Schept en herschept hij permanent zijn eigen wereld. En wordt hij een integraal onderdeel van de cyclus van ‘worden’ (bhava).[20]De strop van samsāra.
In de Dutiyabhaddiya-Sutta[21]verwoordt de Boeddha het ontwaken van de dwerg Bhaddiya als volgt:
“Hij doorbrak de cyclus[22] en bevrijdde zich van zijn verlangens.[23]
Deze rivier is opgedroogd: hij stroomt niet meer.[24]
De cyclus is tot stilstand gekomen.[25]
Dit, énkel dit, beëindigt dukkha!”[26]
In realiteit zijn alle componenten (khandha’s) die de mens samenstellen onderhevig aan de tilakkhaṇa. Ze zijn zonder bestaanskern. Ze zijn zonder ‘zelf’; zonder ‘ik’. Dat is hun ‘natuur’ (sabhava), hun ‘kenmerk’ (lakkhaṇa). Het feit dat ze ‘leeg’ zijn aan ook maar enige essentie is echter een geweldige opportuniteit: hun instabiliteit maakt spontane transformatie mogelijk. Immers, dingen kunnen slechts transformeren als ze geen wezenskern bezitten. Anattā – het inzicht dat niets op zichzelf bestaat en dat niets blijft bestaan – vormt het uitgelezen antidotum tegen hechting (upādāna)[27]en de verstorende emoties die daaruit voortspruiten.
In de Anattalakkhana-Sutta [28]zegt de Boeddha:
“Monniken, vorm (rūpa) is zonder zelf. Monniken, gevoelens (vedanā) zijn zonder zelf. Monniken, percepties (saññā) zijn zonder zelf. Monniken, formaties (saṅkhāra’s)[29] zijn zonder zelf. Monniken, bewustzijn (viññāṇa) is zonder zelf.”
Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is moet beschouwd worden als ”Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf”. Dit is het resultaat van juist inzicht (sammā-diṭṭhi). Alles wat niet van jou is, wat je niet bent, wat niet ‘zelf’ is kan je niet ontnomen worden, moet je niet beveiligen, niet rechtvaardigen of verschonen. Zo ontstaat onzelfzuchtigheid. Een bestaan zonder trots. Bescheiden. Niet-assertief. Zonder ‘ik’.
Zo wordt al het kijken, horen, ruiken, smaken, voelen en denken van de dhammanuvatti ‘spontaan’. Vrij. Ongebonden. Niet gekleurd door persoonlijke premissen, hypothesen, goed- en afkeuringen, likes en dislikes. Zo ‘ziet en weet’ de dhammanuvatti de werkelijkheid zoals ze wérkelijk is en niet zoals hij wil dat de werkelijkheid is. Yatha bhuta nana dassana.[30]Door naar de dingen te kijken zoals ze werkelijk zijn ontwaakt de dhammanuvatti. Wordt hij wakker. Ontwaakt hij. Hij komt niet tot zelfrealisatie door te streven naar het goddelijke, naar het bovenaardse. Niet door van de werkelijkheid weg te kijken, maar juist door met alerte opmerkzaamheid de werkelijkheid objectief te beschouwen. En deze objectieve werkelijkheid te aanvaarden.
Daardoor zal een ‘goed onderwezen edele discipel die dit alles met perfect inzicht beschouwt, balen van fysieke vorm, van gewaarwordingen en gevoelens, van percepties, van saṅkhāra’s en van bewustzijn. Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos en wordt zijn geest (mano)[31] bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is. Hij begrijpt: ‘Geboorte is vernietigd, het heilige leven geleefd (magga brahma-cariya),[32] wat gedaan moest worden volbracht (katam karniyam),[33] en is er geen wedergeboorte meer in welke bestaanstoestand dan ook (naparam itthattaya).’ [34]
Voetnoten
[1] Dhammanuvatti → Dhamma + anuvatti: Dhamma = de Leer; anuvatti = handelen, zich overeenkomstig gedragen. Dhammanuvatti = een persoon die leeft, zich gedraagt en handelt overeenkomstig de Dhamma. Een volgeling van de Dhamma. De Boeddha gebruikte dit woord om zijn volgelingen te benoemen.
[2] Het basiskenmerk van alle verschijnselen is ontstaan en vergaan. Van moment-tot-moment. Alleen zien we het niet. Willen we het niet zien. Daarom is ānāpānasati (*) de – aandacht op de ademhaling – als meditatietechniek zo immens belangrijk. Een techniek waar we steeds op kunnen terugvallen. Ons base-camp. Inademing, uitademing, Ontstaan, vergaan, geen enkele adem gelijk aan de vorige, noch aan de volgende. De ademhaling als een miniatuur-model voor het hele bestaan. Het hele bestaan is doordrongen van ontstaan en vergaan. Van vergankelijkheid. Van anicca.
Dit geldt ook voor elke meditatie die we doen, voor elke meditatietechniek die we toepassen. Daarom moet elke meditatie een ontdekking zijn. Steeds iets nieuws. Geen kopij van de voorgaande. Afhankelijk van de zijns-staat van de beoefenaar en van de omstandigheden van het moment. Alles wat zich aan ons manifesteert is een momentopname van het proces. Van energie in transformatie. Transformatie is de natuurlijke staat – de zo-heid – van alle dingen. Dhamma.
(*) ānāpānasati → anapana+sati: anapana = de inkomende en uitgaande adem; sati = aandacht, opmerkzaamheid. Ānāpānasati = aandacht op de ademhalingscyclus.
[3] udayabbaya: ontstaan en vergaan, toenemen en afnemen, op en neer, geboorte en dood.
Udayabbayānupassanā-ñāṇa: de 4de fase van de Zestien Inzichten (solana-nana) die door de dhammanuvatti gerealiseerd wordt door het voortdurend, intensief vestigen van aandacht op het ontstaan en vergaan. Hiervoor mediteert de dhammanuvatti op de drie kenmerken (ti-lakkhaṇa) van het bestaan in zijn eigen geest/lichaam-complex. Voor uitvoerige uitleg, zie mijn boek: Dubois, Guy, (2019), Satta-visuddhi – De Zeven Zuiveringen p. 233 e.v.
[4] Het ‘proces’: hoe je het noemt heeft geen enkel belang. Absolute Werkelijkheid. Bewustzijn. Ruimte. Paramattha. Dhamma…
Het ‘proces’ is zien en weten – ‘ervaren’ – dat het bestaan een continu veranderlijk proces is dat veroorzaakt wordt door causale factoren. Dat het bestaansproces permanent bepaald wordt door ontelbare oorzaak-en-gevolg-relaties. Dat alles ontstaat in complete afhankelijkheid. Dat alles met alles samenhangt. Indra’s web. Paṭiccasamuppāda. De Boeddha zei: “Wie paṭiccasamuppāda ziet, ziet de Dhamma.” Wie dit in zichzelf realiseert, krijgt inzicht in zijn ontelbare vroegere levens. Ziet in detail het eeuwige proces van ontstaan en vergaan. Ziet de eindeloze cyclus van geboorte en dood. Maar ziet ook hoe alles in mekaar vloeit. Ziet de Middenweg, die de juiste maat houdt tussen de speculatieve opvattingen van eternalisme (sassata-diṭṭhi) en van nihilisme (uccheda-diṭṭhi). Ziet het ‘proces’ dat zich uitstrekt over alle tijdperken en universums (*). Wie dit ervaart, ziet dat geboorte en dood slechts overgangsriten zijn in een eeuwigdurend proces. Dat geboorte geen beginpunt is, noch de dood een eindpunt. Zo realiseert de dhammanuvatti in zichzelf het ongeborene (ajata) en het doodloze (amata). En ervaart dat hij/zij integraal deel uitmaakt van het ‘proces’. Dat dit ‘proces’ zijn/haar oorspronkelijke natuur is. Dat hijzelf/zijzelf het ‘proces’ is.
(*) zie de Maha-Saccaka-Sutta, Majjhima-Nikaya 36, de Breet, Jan & Janssen, Rob, (2004), de verzameling van middellange leerredes, Deel I, Suttas 1-50 p. 388 e.v.: de eerste nachtwake – het eerste inzicht van het ‘drievoudige weten’ – van Siddhattha Gotama vlak vóór zijn ontwaken.
[5] Dhamma hier in de betekenis van de natuurwet, de kosmische wet, het ‘proces’. Een goede beschrijving is te vinden in de Uppada-Sutta, Anguttara-Nikaya 3.136 – ‘Monniken, of er nu een Tathāgata in de wereld verschijnt of niet, deze Dhamma, deze natuurwet blijft bestaan, dit proces van natuurlijke principes is onveranderlijk: alle geconditioneerde verschijnselen zijn vergankelijk; alle geconditioneerde verschijnselen zijn onbevredigend; alle geconditioneerde verschijnselen zijn zelfloos (vrije, ingekorte persoonlijke vertaling van de Uppada-Sutta).
[6] De woorden van de oude Cheng (2), Boeddhistisch Dagblad, dd. 24 juni 2020. Zie ook: de Groot, Arjen (1988), Meester Tsjeng over het geheim van de oorspronkelijke geest, Uitgeverij Kairos, Soest, Nederland
[7] Schrödinger, Erwin, (2008), My View of the World, Cambridge University Press, Cambridge, UK – “Hence this life of yours which you are living is not merely a piece of the entire existence, but is in a certain sense the whole; only this whole is not so constituted that it can be surveyed in one single glance. This, as we know, is what the Brahmins express in that sacred, mystic formula which is yet really so simple and so clear: Tat tvam asi, this is you. Or, again, in such words as ‘I am in the East and in the West, I am below and above, I am this whole world’. Thus you can throw yourself flat on the ground, stretched out upon Mother Earth, with the certain conviction that you are one with her and she with you. You are as firmly established, as invulnerable as she, indeed a thousand times firmer and more invulnerable. As surely she will engulf you tomorrow, so surely will she bring you forth anew to new striving and suffering. And not merely ‘someday’: now, today, every day she is bringing you forth, not once but thousands upon thousands of times, just as every day she engulfs you a thousand times over. For eternally and always there is only now, one and the same now; the present is the only thing that has no end.”
[8] efemeer → ekahika → eka+ahika: eka = één, één enkel(e); ahika. Ekahika = letterlijk vertaald ‘voor één dag’, hier in de betekenis van ‘veranderend van moment-tot-moment’.
[9] Dhammuttamo, Achariya, (2020), Concept en werkelijkheid in vipassana, Boeddhistisch Dagblad, dd. 20 augustus 2020 – “Door de aandacht te verplaatsen van de inhoud naar de daad van kijken komt de dhammanuvatti los van identificatie met het geziene en is slechts bezig de werking van zijn/haar eigen perceptie te volgen. Zo ontstaat oplettendheid op het lichaam, op het gevoel, op het denken, en op de bewustzijnsobjecten zonder enig betrokkenheid met de kwaliteit of inhoud van de mentale objecten.”
[10] Zonder oordeel observeren staat synoniem voor ‘niet-denken’, in de betekenis van zich niet-identificeren met de inhoud van zijn gedachten.
[11] De 12 ketens van Afhankelijk Ontstaan (paṭiccasamuppāda): door onwetendheid (avijjā) ontstaan reacties (saṅkhāra’s) → door reacties ontstaat bewustzijn (viññāṇa) → door bewustzijn ontstaat lichaam/geest (nāma-rūpa) → door geest/lichaam ontstaan de zes zintuigen (salāyatana) → door de zes zintuigen ontstaat contact (phassa) → door contact ontstaan gewaarwordingen (vedanā) → door gewaarwordingen ontstaat verlangen (taṇhā) → door verlangen ontstaat hechting (upādāna) → door hechting ontstaat ‘worden’ (bhava) → door ‘worden’ ontstaat geboorte (jati) → door geboorte ontstaat veroudering, dood en dukkha (Jarāmaraṇa).
[12] De eerste 500 jaar na het overlijden (Parinibbāna) van de Boeddha was er geen sprake van Boeddhabeelden. Wanneer men de Boeddha wenste uit te beelden, deed men dat door gebruik te maken van symbolen: door het afbeelden van de bodhi-boom, of van een stoepa, of een vluchtige voetafdruk in het zand, of door de uitbeelding van een lege troon. De eerste Boeddhabeelden werden geproduceerd tijdens de Kushana-periode (eerste tot derde eeuw na Chr.), en vooral tijdens de regering van koning Kanishka, die een adept was van de Dhamma, en onder wiens bewind het 4de Boeddhistisch Concilie werd gehouden in Kashmir. De zuidelijke hoofdstad van het Kushana-rijk was Madhura. Het is vooral in deze stad dat onder het bewind van Kanishka vele beelden werden geproduceerd die werden teruggevonden op de sites van het Middenland. Vooral bekend zijn de Gandhara-beelden, waar de Griekse invloed onmiskenbaar is.
Opmerking: minimalisme heeft een zintuiglijke prijs: het verschrompelt ceremoniële tradities, riten en rituelen; het dooft de meeslepende muziek van mantra’s; het verschaalt de aangename geur van wierook. Maar het opent de deur naar essentie: het versterkt het inzicht van de dhammanuvatti in de Dhamma. Inzicht in Dhamma is immers een experiëntiele ervaring die zich uitsluitend binnenin de dhammanuvatti voltrekt, niet door de manifestatie van externe vormen. De dhammanuvatti die de Dhamma in zich realiseert is ver verwijderd van Buddha-rūpa. Vergeet trouwens nooit dat verlangen naar riten, rituelen, ceremonies, specifieke technieken, etc… (silabbata parāmāsa) één van de drie ketens (saṃyojana) is die de dhammanuvatti belet om de stroom te betreden.
Zie ook: Singh, Rana, (2009), Where The Buddha Walked. A Companion to the Buddhist Places of India p. 43-44
[13] ‘samengesteld’: geconditioneerd. Ontstaan door ontelbare oorzaken (hetu) en voorwaarden (paccaya).
[14] paccanubhoti→ pati + anu + bhu + a: ervaren, realiseren, experiëntieel ervaren. Als de beoefenaar de woorden louter beschouwt als ‘woorden’ of ‘concepten’ zal hij de Dhamma zien. Op experiëntieel ervaren komt het aan. Directe ervaring. Kennis op ervaringsniveau. Direct zien.
[15] Hsin Tao, (2018), Listening to Silence, Tricycle Magazine, Winter 2018 – “(Wanneer) je gewoon, zonder gehechtheid, luistert naar een geluid, naar stilte of naar het contrast tussen de twee, dan is er helemaal geen gehechtheid … Uiteindelijk zul je een punt bereiken waar het luisteren nog steeds plaatsvindt, maar waar het object verdwenen is. Anders gezegd: er is nog steeds bewustzijn, maar datgene waarvan je je bewust bent, is leeg.”
[16] Hishiryo: Het is denken-voorbij-het-denken dat vergelijkt, meet, berekent. Hishiryo is zien zonder denken: als je denkt, ga je keuzes maken en met de keuze die je gemaakt hebt ga je je identificeren. Door keuzes te maken bestendig je het ‘ik’-systeem. Door gelijkmoedig aandachtig te zijn kan de dhammanuvatti zich boven elke keuze plaatsen. ‘Zien zonder denken’ wil gewoon (?) zeggen: zet het denken stop; stop die stroom van gedachten (viññāṇa-sotā), die tsunami van mind-chatter. Kom gewoon tot je oorspronkelijke zelf. Als de dhammanuvatti het leven op deze manier beleeft, gaat hij een wereld binnen zonder scheidingen. Zonder dualiteit. In al wat hij doet, is hij volledig, is hij één, realiseert hij zichzelf. Is hij zich volkomen bewust dat ‘de maan evenzeer gereflecteerd wordt in de oceaan als in een dauwdruppel.’
[17] ‘vervormde perceptie’ → vert. van ‘saññā-vipallāsa‘ (*). Een dhammanuvatti kan deze perceptuele vervormingen corrigeren door de werkelijkheid te zien en te begrijpen (janami passami) zoals ze werkelijk is (yatha bhuta) en door deze werkelijkheid te aanvaarden en te realiseren (= herkennen, erkennen en er één mee worden) in zichzelf. De kracht van vipassanā (= ‘de dingen zien zoals ze werkelijk zijn’) leidt er toe dat de dhammanuvatti de ware aard van de dingen (i.c. de ware aard van het bestaan) ‘ziet en begrijpt’. Wat neerkomt op inzicht in de vergankelijkheid (anicca), onbevredigdheid (dukkha) en zelfloosheid (anattā) van alle geconditioneerde verschijnselen (tilakkhaṇa). Perfect inzicht (sammā-diṭṭhi) komt neer op het ‘zien en begrijpen’ van de Vier Edele Waarheden in zijn drie rotaties (tiparivatta) en twaalf aspecten (dvadasakara), wat wil zeggen dat élk van de Vier Edele Waarheden moet gekend zijn en begrepen (pariyatti); beoefend (paṭipatti) en gerealiseerd worden (paṭivedha). Perfect inzicht komt dus neer op het begrijpen van dukkha (dukkha ñāṇa); het begrijpen van de oorzaak van dukkha (dukkha samudāya ñāṇa); het begrijpen van de beëindiging van dukkha (dukkha nirodha ñāṇa) en het begrijpen van het pad dat leidt naar de beëindiging van dukkha (dukkha nirodha gamini paṭipadāya ñāṇa). Vipassanā is bijgevolg niet meer of minder dan de persoonlijke realisatie van de Vier Edele Waarheden. Vipassanā vormt de belichaming van de essentie van de Buddha-sāsana.
(*) Zie de Vipallasa-Sutta, Anguttara-Nikaya 4.49
[18] Uiterst belangrijk is te beseffen dat een dhammanuvatti zonder effectief begrip over wat enerzijds conceptueel en anderzijds werkelijkheid is tijdens het kijken, het horen, het ruiken, het proeven, het voelen, het denken, de echte vipassana-fase (= ‘de dingen zien zoals ze werkelijk zijn’) nooit zal bereiken. In vipassana-meditatie moet elk meditatie-object beschouwd worden zoals het werkelijk is (yatha bhuta). De zintuiglijke, conceptuele werkelijkheid kan nooit doel zijn van vipassana-meditatie. De vipassana-mediteerder moet zijn aandacht richten op de algemene kenmerken waaraan alle mentale en fysieke verschijnselen onderworpen zijn. Hij moet zijn opmerkzaamheid vestigen op de drie karakteristieken (tilakkhaṇa) van de fenomenen, i.c. op hun vergankelijkheid (anicca), onbevredigdheid (dukkha) en essentieloosheid (anattā). Het onderkennen van deze drie kenmerken helpt de dhammanuvatti om de illusoire aard van zijn perceptie over de verschijnselen te detecteren en hun ‘ware aard’ (= de absolute werkelijkheid) te ontdekken en in zichzelf te realiseren. Anders verwoord: door de tilakkhaṇa in de verschijnselen objectief waar te nemen omschrijft de dhammanuvatti de werkelijkheid zoals ze is, niet zoals hij ze (vroeger) droomde. De tilakkhaṇa is m.a.w. een correcte beschrijving van samsāra en staat diametraal t.o.v. Nibbāna dat deze kenmerken niet bezit. Door deze ‘techniek’ van opmerkzaamheid (Satipaṭṭhāna) toe te passen op zijn geest/lichaam-complex (nāma-rūpa), i.c. op de vijf componenten (khandha’s = lichaam, gewaarwordingen, perceptie, conditioneringen en bewustzijn) die het ‘ik’ samenstellen, ontvouwt zich de werkelijkheid: Door de voortdurende observatie van de Vier Velden van opmerkzaamheid – lichaam (kāyānupassanā); gewaarwordingen (vedanānupassanā); geest = perceptie & bewustzijn samen (cittānupassanā) en mentale objecten (dhammānupassanā) – realiseert de dhammanuvatti finaal de Vier Edele Waarheden.
[19] Het ego of het ‘ik’ staat voor het ‘zelf’ dat denkt aan het stuur van het leven te staan. Het is dat ‘zelf’ dat verlangt, aantrekt en tracht vast te houden of afkeer oproept en dingen afstoot. Het is dit ‘ik’ dat meent alles onder controle te hebben. Het is dat deel van onszelf dat dukkha veroorzaakt. Alhoewel dit ‘ik’ op vele momenten ons leven leidt en bepaalt, is het dit ego dat de werkelijkheid verduistert. Verlichting (sambodhi) is het ontwaken uit de versluiering van het ego. Ontwaken is niet zozeer een permanente staat (cfr. anattā: niets is blijvend; alles is instabiel), maar veeleer een continu proces.
[20] Buddhadasa, Bhikkhu, (1998), Heartwood of the Bodhitree, Wisdom Publications, USA, p. 101 – ‘Geboorte betekent het opkomen van de gevoelens van ‘ik’ en ‘van mij’.’
Samyutta-Nikaya 1.69 – ‘De wereld is geketend aan verlangen. Vernietiging van verlangen bevrijdt de wereld. Het opgeven van verlangen doorbreekt de ketens’.
[21] Dutiyabhaddiya-Sutta, Ud. VII.2
[22] hij doorbrak de cyclus (vatta) = een metafoor voor de vernietiging van de eeuwige cirkel van samsāra (geboorte, dood en wedergeboorte; maar evenzeer dood en wedergeboorte van de bezoedelingen in de geest – kilesa vatta). Verlangen (taṇhā), hechting (upādāna) en ‘worden” (bhava) zijn de huidige activiteiten die leiden tot toekomstige ‘geboorte’. En als dusdanig tot het verderzetten van het proces van samsāra. Etymologisch is de betekenis van ‘samsāra’: ‘doelloos en richtingloos ronddwalen’. Héél toepasselijk.
[23] ‘hij doorbrak het wiel en bevrijdde zich van zijn verlangens’ → vert. van ‘acchecchi vattam byaga nirasam’.
Verlangen in de meest ruime zin van het woord: niet enkel het verlangen naar seksuele bevrediging maar verlangen naar alle mogelijke vormen van zintuiglijke saturatie (kāma taṇhā) zoals: verlangen naar eten; drank; geld; materiële bezittingen; roem; macht; verlangen naar één of ander resultaat (politiek; religieus; sport…); verlangen naar spirituele vervolmaking; naar ontwaken… Maar ook het verlangen naar bestaan (bhava taṇhā) en het verlangen naar niet-bestaan (vibhava taṇhā). Het zijn deze drie taṇhā’s die de oorzaak vormen van ons lijden; van onze ellende (dukkha).
Andrew Olendzki: “We are used to thinking of freedom as being free to do what we want, but the Buddha sees it as being free from wanting.”
[24] ‘deze rivier is opgedroogd: hij stroomt niet meer’ → vert. van ‘visukkha sarita na sandati’.
[25] ‘de cyclus is tot stilstand gekomen’ → vert. van ‘chinnam vattam na vattati’.
[26] ‘dit, énkel dit, beëindigt dukkha!’ → vert. van ‘es’ev’anto dukkhassa ”ti’.
Dukkha staat voor het leed van geboorte, ouderdom, dood, verdriet, pijn, rouw, wanhoop, de nabijheid van mensen en dingen waar we niet van houden, de afwezigheid van mensen en dingen waar we wel van houden, het niet krijgen van wat we verlangen – dit alles is dukkha. Wanneer we de aard van de geconditioneerde verschijnselen op steeds diepere en subtielere wijze onderzoeken, zien we in dat alle fenomenen, verschijnselen en dingen in wezen altijd onbevredigend van aard zijn.
[27] upādāna: hechten, grijpen, vastgrijpen. Het is een doorgedreven vorm van verlangen (taṇhā). De Visuddhimagga onderscheidt 4 soorten hechting: zintuiglijke hechting (kāma-upādāna → kāmupādāna); hechting aan opinies (diṭṭhi-upādāna → ditth’upādāna); hechting aan regels en rituelen (silabbata-upādāna → silabbatupādāna) en hechting aan ‘ik-persoonlijkheid (attavada upādāna → atta-vādupādāna).
[28] Anattalakkhana-Sutta, Samyutta-Nikaya 22.59. Schematisch samengevat komt de Anattalakkhana-Sutta hierop neer: balen en ontnuchtering (nibbidā) → passieloos worden (virāga) → tot rust komen, kalmeren (upasama) → inwendige vrede = ‘koel worden’ (ajalita → a+jalita: a = niet; jalita = in brand staan), zich bevrijden van ‘worden’ = zich bevrijden van de kilesas doordat men de dingen ziet zoals ze wérkelijk zijn (yatha bhuta) + ze gelijkmoedig aanvaarden (upekkhā) (*). De zaken zien zoals ze werkelijk zijn én gelijkmoedig accepteren leidt de dhammanuvatti naar Nibbāna. ‘Ontwaken’ samengevat in vier Pali-woorden: nibbidā → virāga → upasama → Nibbāna. Zo worden deze 4 begrippen 4 planken voor het vlot waarmee de dhammanuvatti oversteekt naar de Andere Oever: ‘Geboorte is ten einde, het spirituele leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.’ Deze tekst geeft in de sutta’s aan dat een bhikkhu tot Nibbāna gekomen was.
(*): upekkhā: gelijkmoedigheid; een gelijkmoedige geest die niet verstoord wordt door winst of verlies; door eer of oneer; door lof of misprijzen; door plezier of verdriet. Dit noemt men de Acht Wereldse Gebreken – Zie de Lokavipatti-Sutta, Anguttara-Nikaya 8:6
[29] saṅkhāra’s: mentale formaties, gewoontepatronen, mentaal geconditioneerde verschijnselen. Deze impulsieve reacties op prikkels uit de buitenwereld leiden tot onwetendheid (moha), verlangen (lobha, taṇhā), afkeer (dosa) en hechting (upādāna). Saṅkhāra’s leiden tot steeds weerkerend ‘worden’ (bhava) en lijden (dukkha). Het komt er dus op neer om in vipassana-meditatie in te zien dat alle saṅkhāra’s (zoals alle fenomenen) vergankelijk zijn: Alle saṅkhāra’s zijn vergankelijk. Hun karakter is om te ontstaan en opnieuw te vergaan. Ze verdwijnen om het volgende moment weer te verschijnen. Dit is hoe saṅkhāra’s zich vermenigvuldigen. De dhammanuvatti die alert en gelijkmoedig objectief observeert ontwikkelt wijsheid: hij stopt het proces van vermenigvuldiging en start het proces van eliminatie. Hij stopt het permanente ‘wordingsproces’ (bhava); hij stopt de bewustzijnsstroom (viññāṇasota). Zo wordt de brandstof voor ‘worden’ opgebruikt. Zo wordt het vuur gedoofd, bevrijdt hij zich van dukkha en komt tot innerlijke vrede.
[30] ‘Yatha bhuta nana dassana’ → yatha+bhuta+nana+dassana: yatha = waar, datgene wat waar is; bhuta = de natuur van iets, de aard; ñāṇa = inzicht, (diepe) kennis, weten; dassana = kijken naar, zien. Yatha bhuta nana dassana = vrij vertaald: de werkelijkheid zoals ze is ‘zien en weten’. Een synoniem voor deze zin is: yatha bhuta janami passami: janami = weten: passami = zien.
[31] mano : de geest. Mano wordt gevormd door de combinatie van de volgende vier componenten (khandha’s): bewustzijn (viññāṇa); perceptie (saññā); gewaarwordingen en gevoelens (vedanā) en mentale formaties (saṅkhāra’s).
[32] magga brahmacariya: dit is het ‘heilige’ leven dat voortspruit uit de ontwikkeling van het Achtvoudige Pad (ariya atthangika magga).
[33] katam karniyam: dit slaat op de realisatie door de dhammanuvatti van de Vier Edele Waarheden (cattari ariya saccani). Het optimum van wijsheid is het zien van de Vier Edele Waarheden. Cfr. de Maha-Vedala-Sutta, Majjhima-Nikaya 43: ‘Iemand die wijsheid bezit begrijpt wat dukkha is; begrijpt wat de oorzaak van dukkha is; begrijpt wat de beëindiging van dukkha is en begrijpt wat de weg is die leidt tot de beëindiging van dukkha. Iemand die wijsheid niet bezit begrijpt niet wat dukkha is; begrijpt niet wat de oorzaak van dukkha is; begrijpt niet wat de beëindiging van dukkha is en begrijpt niet wat de weg is die leidt tot de beëindiging van dukkha. Het doel van wijsheid is direct [experiëntieel] inzicht; het doel is penetrerend inzicht. Het doel is zegevieren.’
Katam karniyam is ‘wat gedaan moest worden is gedaan’. In concreto: het begrijpen van het lijden (dukkha sacca); het loslaten van de oorzaak van het lijden (samudāya sacca); het realiseren van de beëindiging van het lijden (nirodha sacca) en het cultiveren van het pad dat leidt naar de beëindiging van het lijden (magga sacca).
[34] naparam itthattaya: dit is de complete uitdoving van alle ‘worden’ door de dhammanuvatti. Het vuur van ‘worden’ (bhava) krijgt geen brandstof meer.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276