De kern van dit huidige boek (A Comprehensive Manual of Abhidhamma: The Abhidhammattha Sangaha of Acariya Anuruddha) is een middeleeuws compendium van boeddhistische filosofie getiteld de Abhidhammattha Sangaha.
Dit werk wordt toegeschreven aan Acariya Anuruddha, een boeddhistische hooggeleerde waar zo weinig over bekend is dat zelfs zijn geboorteland en de eeuw waarin hij leefde een vraag blijven. Maar ondanks de onduidelijkheid rondom de auteur, is zijn kleine handboek een van de meest belangrijke en invloedrijke tekstboeken van het Theravāda-boeddhisme geworden. In negen korte hoofdstukken, samen ongeveer vijftig pagina’s aan geprinte tekst, geeft de auteur een meesterlijke samenvatting van die diepzinnige boeddhistische leer die men Abhidhamma noemt. Zo groot is zijn kunde in het vastleggen van de essentie van dat systeem, en in het ordenen er van in een formaat geschikt voor gemakkelijk begrip, dat dit werk in Theravāda-boeddhistische landen in Zuid- en Zuidoost-Azië de standaard introductie voor het bestuderen van de Abhidhamma is geworden. In deze landen, met name in Birma waar de studie van Abhidhamma het meest volhardend wordt bedreven, wordt de Abhidhammattha Sangaha gezien als een onmisbare sleutel tot de grote schatkist van boeddhistische wijsheid.
- De Abhidhamma
- De Tweevoudige Methode
- Karakteristieke Kenmerken van de Abhidhamma
- Oorsprong van de Abhidhamma
- De Zeven Boeken
- De Commentaren
- De Abhidhammattha Sangaha
- Commentaren op de Sangaha
- Schets van de Sangaha
- Voetnoten
1. De Abhidhamma
Het hart van de Abhidhamma–filosofie is de Abhidhamma Piṭaka, een van de onderdelen van de Pali Canon, dat door het Theravāda-boeddhisme als de gezaghebbende vertolking van de leer van de Boeddha wordt erkend. Deze canon is samengesteld tijdens drie grote boeddhistische concilies die in India in de eerste eeuwen na het heen gaan van de Boeddha werden gehouden: de eerste in Rajagaha, drie maanden na het Parinibbāna van de Boeddha, bijeengeroepen door vijfhonderd hoge senior-monniken onder leiding van de eerwaarde Mahakassapa; de tweede, in Vesali, honderd jaar later; en de derde, in Pataliputta, tweehonderd jaar later. De canon die uit deze concilies voortkwam, behouden in de Middelindische taal die nu Pali wordt genoemd, staat bekent als de Tipiṭaka, de drie ‘manden’ of verzamelingen van de leer. De eerste verzameling, de Vinaya Piṭaka, is het boek van discipline, waarin de gedragsregels van de bhikkhu’s en bhikkhuni’s – de monniken en nonnen – en de regelgeving betreffende de Sangha, de monastieke orde, staan vervat. De Sutta Piṭaka, de tweede verzameling, brengt de Boeddha’s leerredenen bij elkaar die door hem op verschillende momenten werden gegeven tijdens zijn vijfenveertig jarige leraarschap. En de derde verzameling is de Abhidhamma Piṭaka, de ‘mand’ van de Boeddha’s ‘hogere’ of ‘speciale’ leer.
Dit derde grote onderdeel van de Pali Canon wordt gekenmerkt door een duidelijk verschillend karakter vergeleken met de andere twee onderdelen. Waar de sutta’s en Vinaya een duidelijk praktisch doel hebben, namelijk het verkondigen van een scherp omlijnde boodschap over bevrijding, en het voorzien van een methode van persoonlijke training, doet de Abhidhamma Piṭaka zich voorkomen als een abstracte en hoog technische systematisering van de leer. De verzameling bestaat uit zeven boeken: de Dhammasangani, de Vibhanga, de Dhatukatha, de Puggalapaññatti, de Kathavatthu, de Yamaka, en de Patthana. In tegenstelling tot de sutta’s zijn dit geen verslagen van verhandelingen en discussies uit het dagelijks leven; het zijn, veel meer, geheel ontwikkelde uiteenzettingen waarin de principes van de leer methodisch georganiseerd, minutieus gedefinieerd, en minutieus getabelleerd en geclassificeerd zijn. Ondanks dat ze zonder twijfel oorspronkelijk mondeling samengesteld en overgeleverd werden en pas later zijn opgeschreven, samen met de rest van de canon in de eerste eeuw v.Chr., tonen zij de kwaliteiten van een gestructureerd gedachtegoed met rigoureuze consistentie, typerend voor het geschreven woord.
In de Theravāda-traditie geniet de Abhidhamma Piṭaka het hoogste aanzien, vereerd als het kroonjuweel van de boeddhistische geschriften. Dit hoge aanzien blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Koning Kassapa V (tiende eeuw n.Chr.) in Sri Lanka de hele Abhidhamma Piṭaka in gouden platen heeft laten ingraveren en het eerste boek met edelstenen heeft laten bezetten, terwijl een andere koning, Vijayabahu (elfde eeuw) de Dhammasangani elke ochtend voordat hij aan zijn koninklijke taken begon bestudeerde en er een Singalese vertaling van heeft geschreven. Bij vluchtig lezen echter, is deze verering van de Abhidhamma moeilijk te begrijpen. De tekst lijkt niets meer dan een academische oefening in het manipuleren van termen uit de leer, zwaarwichtig en zich tot vermoeiends toe herhalend.
De reden voor de diepe verering van de Abhidhamma Piṭaka wordt pas duidelijk bij grondig bestuderen en diepgaand reflecteren, ondernomen in de overtuiging dat deze oude teksten iets belangrijks over te brengen hebben. Wanneer men de Abhidhamma-verhandelingen in een dergelijke instelling benadert en enig inzicht krijgt in hun brede implicaties en organische eenheid, zal men ontdekken dat ze niets minder proberen dan een alomvattende visie te formuleren op de totaliteit van de ervaren realiteit, een visie die wordt gekenmerkt door uitgebreidheid van bereik, systematische volledigheid en analytische precisie. Vanuit het standpunt van het orthodoxe Theravāda is het systeem dat zij verklaren niet een verzinsel van speculatief denken, niet een mozaïek samengesteld uit metafysische hypothesen, maar een onthulling van de ware natuur van het bestaan zoals gekend door een bewustzijn dat de totaliteit van de dingen zowel in diepte als in het fijnste detail heeft doorgrond. Omdat het dit karakter heeft, acht de Theravāda-traditie de Abhidhamma de meest perfect mogelijke uiting van de Boeddha’s ongehinderde alwetende kennis (sabbaññuta-ñana). Het is zijn verklaring over hoe de dingen verschijnen aan het bewustzijn van een volledig Verlichte, geordend in overeenkomst met de twee polen van zijn leer: lijden en het ophouden van lijden.
Het systeem dat de Abhidhamma Piṭaka verwoordt is tegelijkertijd een filosofie, een psychologie en een ethische leer, alle geïntegreerd in het kader van een programma tot bevrijding. De Abhidhamma kan als een filosofie worden omschreven omdat het een ontologie voorstelt, een perspectief op de ware natuur van de realiteit. Dit perspectief wordt de ‘dhamma-theorie’ (dhammavada) genoemd. In het kort stelt de dhamma-theorie dat de ultieme realiteit uit een veelvoud van elementaire bestanddelen bestaat, die dhamma’s worden genoemd. De dhamma’s zijn geen noumena die verborgen zijn achter fenomenen, geen ‘dingen op zich’ in tegenstelling tot ‘slechts schijn’, maar de fundamentele componenten van de actualiteit. De dhamma’s zijn globaal te verdelen in twee klassen: de ongeconditioneerde dhamma, welk alleen Nibbāna is, en de geconditioneerde dhamma’s, de kortstondige mentale en materiële fenomenen die het proces van ervaren vormen. De bekende wereld van substantiële objecten en blijvende personen is, volgens de dhamma-theorie, een conceptueel construct, dat door het bewustzijn middels de onbewerkte data verkregen van de dhamma’s, wordt gevormd. De entiteiten van ons dagelijkse referentiekader bezitten niet meer dan een afgesproken realiteit, afgeleid van het fundamentele stratum van de dhamma’s. Het zijn alleen de dhamma’s die ultieme realiteit bezitten: een vast bestaan ‘vanuit hun eigen kant’ (sarupato) onafhankelijk van de conceptuele verwerking van de gegevens door het bewustzijn.
Een dergelijke opvatting van de ware natuur van de realiteit lijkt al impliciet in de Sutta Piṭaka aanwezig te zijn, vooral in de Boeddha’s verhandelingen over de aggregaten, de zintuiglijke basissen, elementen, afhankelijk ontstaan, etc., maar het blijft daar stilzwijgend op de achtergrond, als onderstroom van de meer pragmatisch geformuleerde leringen van de sutta’s. Zelfs in de Abhidhamma Piṭaka zelf wordt de dhamma-theorie nog niet als expliciete filosofische leerstelling gepresenteerd; dit komt pas later, in de Commentaren. Niettemin, hoewel alleen maar impliciet, komt de theorie toch in beeld in zijn rol van het regulerende principe achter de evidentere taak van de Abhidhamma, het project van systematisering.
Dit project begint vanuit de veronderstelling dat er, om de wijsheid te verkrijgen die de dingen kent ‘zoals ze daadwerkelijk zijn’, een scherpe wig gedreven dient te worden tussen die typen entiteiten die ontologische ultimiteit bezitten, i.e. de dhamma’s, en die typen entiteiten die alleen bestaan als conceptuele constructen maar ten onrechte opgevat worden als werkelijk in ultieme zin. Voortgaand vanuit dit onderscheid poneert de Abhidhamma een vast aantal dhamma’s als de bouwblokken van de actualiteit, de meeste afkomstig uit de sutta’s. Er wordt dan verdergegaan met het definiëren van alle termen uit de leer, zoals gebruikt in de sutta’s, op een manier die hun identiteit in overeenstemming met de ontologische ultiemen zoals erkend door het systeem, onthult. Op basis van deze definities worden de dhamma’s op grondige wijze in een net van vooraf bepaalde categorieën en modi van verwantschap geclassificeerd, die hun plek in het systeem benadrukken. En omdat het system wordt gezien als een getrouw beeld van de actualiteit, betekent dit dat de classificatie de plek van elke dhamma binnen de algehele structuur van de actualiteit nauwkeurig aanwijst.
De poging van de Abhidhamma om de ware natuur van de realiteit te begrijpen begint, in tegenstelling tot de klassieke wetenschap in het Westen, niet vanuit het standpunt van een neutrale waarnemer die naar buiten de externe wereld in kijkt. De primaire zorg van de Abhidhamma is de ware natuur van de ervaringswereld te begrijpen en zodoende is de realiteit waarop het zich richt de bewuste realiteit, de wereld zoals gegeven vanuit de ervaring, wat zowel kennis als het gekende in de breedste zin omvat. Om deze reden buigt de filosofische onderneming van de Abhidhamma zich om tot een fenomenologische psychologie. Om het begrijpen van de te ervaren realiteit te faciliteren, begint de Abhidhamma aan een uitvoerige analyse van het bewustzijn, zoals deze zich aanbiedt tijdens introspectieve meditatie. Het classificeert bewustzijn in een verscheidenheid aan typen, specificeert de factoren en functies van elk type, correleert ze met hun objecten en fysiologische basissen, en toont hoe de verschillende typen van bewustzijn zich aan elkaar en aan materiële fenomenen koppelen, om zo het voortdurende proces van ervaring te vormen.
Deze analyse van het bewustzijn komt niet voort uit theoretische nieuwsgierigheid, maar uit het overheersend praktische doel van de Boeddha’s leer, het bereiken van bevrijding van lijden. Omdat de Buddha het lijden tot onze bedorven houdingen herleidt – een mentale oriëntatie geworteld in hebberigheid, haat, en onwetendheid – neemt de fenomenologische psychologie van de Abhidhamma ook het karakter van een psychologische ethiek aan, waarbij het woord ‘ethiek’ niet in de nauwe zin van een morele code, maar als complete gids tot nobel leven en mentale zuivering gezien moet worden. Dienovereenkomstig vinden we dat de Abhidhamma toestanden van het bewustzijn hoofdzakelijk onderscheidt op basis van ethische criteria: de heilzame en de onheilzame, de wonderschone factoren en de vervuilingen. De schematisering van het bewustzijn volgt een hiërarchisch plan dat overeenkomt met de successievelijke stadia van zuivering die de boeddhistische volgeling bereikt door het beoefenen van de Boeddha’s weg. Dit plan traceert de verfijning van het bewustzijn door een reeks meditatieve absorpties, de fijn-materiele-sfeer en immateriële-sfeer jhāna’s, en dan door de stadia van inzicht en de wijsheid van de bovenwereldse paden en vruchten. Ten slotte toont het dat het hele scala aan ethische ontwikkeling culmineert in de perfectie van zuivering welk wordt verkregen met de onherroepelijke emancipatie van het bewustzijn van alle vervuilingen.
Alle drie de dimensies van de Abhidhamma – de filosofische, de psychologische, en de ethische – ontlenen hun uiteindelijke rechtvaardiging aan de hoekstenen van de Boeddha’s leer, het programma van bevrijding aangekondigd door de Vier Nobele Waarheden. Het ontologische onderzoek van dhamma’s stamt van de Boeddha’s uitspraak dat de nobele waarheid van het lijden, geïdentificeerd met de wereld van geconditioneerde fenomenen als geheel, volledig begrepen dient te worden (pariññeyya). De prominentie van mentale verontreinigingen en vereisten voor verlichting in de schema’s van de categorieën, wijzend op het psychologische en ethische belang, verbinden de Abhidhamma met de tweede en vierde nobele waarheid, de oorzaak van het lijden en de weg die voert naar het einde ervan. En de gehele taxonomie van dhamma’s uitgewerkt door het systeem bereikt zijn vervolmaking in het ‘ongeconditioneerde element’ (asankhata dhatu), Nibbana, de derde nobele waarheid, die van het einde van het lijden.
2. De Tweevoudige Methode
De grote boeddhistische commentator, Acariya Buddhaghosa, legt het woord ‘Abhidhamma’ uit als “datgene dat onderscheidend is in de Dhamma, en het overstijgt” (dhammatireka-dhammavisesa). Het prefix ‘abhi’ heeft hier de betekenis van overwicht en onderscheiding, en dhamma heeft hier de betekenis van de leer van de Sutta Piṭaka.1 Wanneer van de Abhidhamma wordt gezegd dat het de leer van sutta’s overtreft, wil dit niet suggereren dat de Suttanta-leer tekortschiet op wat voor vlak dan ook, of dat de Abhidhamma een nieuwe openbaring of esoterische leer verkondigt die de sutta’s onbekend is. Zowel de sutta’s als de Abhidhamma zijn gefundeerd op de Boeddha’s unieke leer over de Vier Nobele Waarheden, en alle principes die essentieel zijn voor het bereiken van verlichting worden al in de sutta’s uiteengezet. Het verschil tussen de twee heeft op geen enkele manier betrekking op de grondbeginselen, maar is eerder deels een kwestie van reikwijdte en deels een kwestie van methode.
Wat de reikwijdte betreft, biedt de Abhidhamma een grondigheid en een compleetheid van verhandeling die niet in Sutta Piṭaka gevonden kan worden. Acariya Buddhaghosa legt uit dat in de sutta’s zulke leerstellige categorieën als de vijf aggregaten, de twaalf zintuiglijk basissen, de achttien elementen, enzovoort, maar deels geclassificeerd zijn, terwijl ze in de Abhidhamma Piṭaka volledig geclassificeerd zijn, volgens verschillende schema’s van classificatie, sommige in overeenkomst met de sutta’s, andere uniek voor de Abhidhamma.2 Zodoende heeft de Abhidhamma een reikwijdte en gedetailleerde complexiteit die het onderscheidt van de Sutta Piṭaka.
Het andere belangrijke verschil betreft de methode. De leerredenen in de Sutta Piṭaka werden door de Boeddha onder diverse omstandigheden aan luisteraars met verschillend begrijpend vermogen verkondigd. Ze dienen hoofdzakelijk een pedagogisch doel, uiteengezet op de manier die het meest effectief was om de luisteraar te begeleiden in de beoefening van de leer en om van zijn waarheid doordrongen te worden. Om dit doel te bereiken gebruikt de Boeddha vrijelijk de noodzakelijke didactische middelen om de leer voor de luisteraars duidelijk te maken. Hij gebruikt vergelijkingen en metaforen; hij vermaant, adviseert en inspireert; hij bepaalt de neigingen en bekwaamheden van zijn publiek en past de presentatie van de leer aan, zodat het een positieve respons opwekt. Om deze reden staat de Suttanta–methode van onderwijzen bekent als pariyaya-dhammadesana, de figuurlijke en verfraaide lering over de Dhamma.
In tegenstelling tot de sutta’s, is de Abhidhamma bedoeld om het totale systeem dat onderliggend is aan de Suttanta–exposities, en waar de individuele leerredenen op steunen, zo zuiver en direct mogelijk te openbaren. De Abhidhamma houdt geen rekening met persoonlijke neigingen of cognitieve capaciteiten van de luisteraars; het doet geen concessies aan specifieke pragmatische benodigdheden. Het onthult de bouwkunde van de actualiteit op een abstracte, formalistische manier, verstoken van literaire verfraaiingen en pedagogische hulpmiddelen. Zodoende wordt de Abhidhamma-methode beschreven als de nippariaya-dhammadesana, de letterlijke of onopgesmukte lering over de Dhamma.
Het verschil in techniek tussen de twee methoden beïnvloedt mede hun respectievelijke terminologieën. In de sutta’s maakt de Boeddha geregeld gebruik van conventionele taal (voharavacana) en accepteert hij conventionele waarheid (sammutisacca), waarheid die wordt uitgedrukt in termen van entiteiten die geen ontologische ultimiteit bezitten maar waar nog steeds legitiem naar gerefereerd kan worden. Zo spreekt de Boeddha in de sutta’s over ‘ik’ en ‘jij’, over ‘man’ en ‘vrouw’, over levende wezens, personen, en zelfs over een zelf alsof het concrete realiteiten zouden zijn. De Abhidhamma-methode van expositie echter, beperkt zich rigoureus tot termen die valide zijn vanuit het standpunt van de ultieme waarheid (paramatthasacca): dhamma’s, hun karakteristieken, hun functies, en hun relaties. Zo worden in de Abhidhamma alle conceptuele realiteiten die in de sutta’s in eerste instantie geaccepteerd worden met het oog op betekenisvolle communicatie, opgelost in hun ontologische ultiemen, in naakte mentale en materiële fenomenen die niet-permanent, geconditioneerd en afhankelijk ontstaan zijn, leeg van enigerlei blijvend zelf of substantie.
Maar een kanttekening is nodig. Wanneer een onderscheid wordt gemaakt tussen de twee methoden, dient dit te worden begrepen als datgene wat het meest karakteristiek is van elke Piṭaka en mag het niet worden geïnterpreteerd als een absolute dichotomie. Tot op zekere hoogte overlappen en penetreren de twee methoden elkaar. Zo vinden wij in de Sutta Piṭaka leerredenen die gebruik maken van de strikte filosofische terminologie van de aggregaten, de zintuiglijke basissen, elementen, etc., en zo binnen de grenzen van de Abhidhamma–methode komen. Voorts vinden wij in de Abhidhamma Piṭaka paragrafen, zelfs een heel boek (de Puggalapaññatti), die afwijken van de rigoureuze bewoording, gebruikmakend van conventionele terminologie, en zo binnen de reikwijdte van de Suttanta–methode komen.
3. Karakteristieke Kenmerken van de Abhidhamma
Afgezien van zijn strikte naleving van de filosofische methode van uiteenzetting, levert de Abhidhamma een aantal andere noemenswaardige bijdragen die integraal deel uitmaken van zijn taak van systematisering. Eén is de toepassing, in de hoofdboeken van de Abhidhamma Piṭaka, van een matika – een matrix of rooster van categorieën – als blauwdruk voor het gehele bouwwerk. Deze matrix, die helemaal in het begin van de Dhammangani als voorwoord tot de Abhidhamma Piṭaka staat, bestaat uit 122 modi van classificatie, een bijzonderheid van de Abhidhamma–methode. Van deze zijn tweeëntwintig triaden (tika), sets van drie termen waarin de fundamentele dhamma’sworden verdeeld; de overige honderd zijn diaden (duka), sets van twee termen gebruikt als basis voor classificatie.3 De matrix dient als een soort raster om de veelvoudigheid van de ervaringswereld te ordenen volgens principes die bepaald zijn door de doeleinden van de Dhamma. Bijvoorbeeld, in de triaden zijn sets opgenomen zoals toestanden die heilzaam, onheilzaam of onbepaald zijn; toestanden die resultaten van karma zijn, resultaten van karma produceren of geen van beide zijn; en zo voort. In de diaden zijn zulke sets opgenomen als toestanden die wortels zijn, die niet-wortels zijn; toestanden die tegelijk optreden met wortels, die niet gelijktijdig optreden met wortels; toestanden die geconditioneerd zijn, die ongeconditioneerd zijn; toestanden die werelds zijn, die bovenwerelds zijn; enzovoort. Door middel van de keuze van categorieën, omarmt de matrix de totaliteit van fenomenen, ze toelichtend vanuit verschillende invalshoeken die filosofisch, psychologisch en ethisch van aard zijn.
Een tweede onderscheidend kenmerk van de Abhidhamma is de ontleding van de ogenschijnlijk continue stroom van bewustzijn in een opeenvolging van discrete, vergankelijke cognitieve gebeurtenissen, die citta’s worden genoemd, elk een complexe eenheid van bewustzijn zelf, als een fundamentele bewustwording van een object, en een stelsel van mentale factoren (cetasika’s), die een meer gespecialiseerde taak uitvoeren tijdens de cognitie. Een dergelijke kijk op bewustzijn kan, in ieder geval op hoofdlijnen, gemakkelijk uit de Sutta Piṭaka’s analyse van de ervaringswereld in de vijf aggregaten afgeleid worden, waarbij de vier mentale aggregaten altijd onlosmakelijk samenhangen, al blijft dit idee daar enkel suggestief. In de Abhidhamma Piṭaka wordt deze suggestie niet alleen opgepikt, maar uitgebreid tot een buitengewoon gedetailleerde en coherente weergave van het functioneren van het bewustzijn zowel in zijn microscopische onmiddellijkheid als in zijn verlengde continuïteit van leven tot leven.
Een derde contributie komt voort uit de drang om orde te scheppen in de chaos van technische termen die de gangbaarheid van de boeddhistische leerredenen vormen. Door het definiëren van elk van de dhamma’s, verzamelen en ordenen de Abhidhamma–teksten lange lijsten van synoniemen, die voornamelijk uit de sutta’s afkomstig zijn. Deze methode van definiëren toont hoe een enkele dhamma onder verschillende namen in verschillende categorieën ondergebracht kan zijn. Bijvoorbeeld, onder de mentale verontreinigingen kan de mentale factor begeerte (lobha) gevonden worden als de smet van zintuiglijk verlangen, de smet van (hechten aan) bestaan, de lichamelijke knoop van hebzucht, vastklampen aan zintuiglijke vormen van plezier, de hindernis van zintuiglijk verlangen, etc.; onder de benodigdheden van verlichting kan de mentale factor wijsheid (paññā) gevonden worden als de faculteit en kracht van wijsheid, de factor van verlichting naar onderzoek van bewustzijnsstaten, de pad-factor juiste zienswijze, etc. Door deze overeenkomsten vast te stellen, helpt de Abhidhamma om de onderlinge verbindingen tussen termen van de leer te belichten, die mogelijk niet uit de sutta’s zelf zouden blijken. In het proces voorziet het ook van een nauwkeurig gemaakt hulpmiddel voor het interpreteren van de Boeddha’s leerredenen.
De opvatting van bewustzijn dat de Abhidhamma aandraagt resulteert verder in een nieuw primair schema voor het classificeren van de ultieme bestanddelen van het bestaan, een schema dat uiteindelijk, in latere Abhidhamma-literatuur, de voorkeur geniet boven schema’s overgenomen uit de sutta’s zoals de aggregaten, zintuiglijke basissen en elementen. In de Abhidhamma Piṭaka doemen de laatstgenoemde categorieën nog steeds op, maar de zienswijze over het bewustzijn als bestaand uit kortstondige samenkomsten van bewustzijn en zijn metgezellen leidt tot een viervoudige methode van classificatie die zich meer voor systematisering leent. Dit is de verdeling van de actualiteit in de vier ultieme realiteiten (paramattha): bewustzijn, mentale factoren, materiële fenomenen, en Nibbāna (citta, cetasika, rūpa, Nibbāna), waarbij de eerste drie de geconditioneerde werkelijkheid vormen en de laatste het ongeconditioneerde element is.
De laatste vernieuwing van de Abhidhamma–methode die hier genoemd zal worden – een bijdrage van het laatste boek van de Piṭaka, de Patthana – is een set van vierentwintig conditionele relaties, vastgelegd met het doel te laten zien hoe de ultieme realiteiten tot ordelijke processen gesmeed kunnen worden. Dit schema van condities brengt de nodige aanvulling op de analytische aanpak die in de eerdere boeken van de Abhidhamma overheerst. De methode van analyse gaat te werk door ogenschijnlijk gehelen in hun bestanddelen te ontleden, waardoor hun leegheid van een ondeelbare kern, die als zelf of substantie gekwalificeerd zou kunnen worden, wordt blootgelegd. De synthetische methode brengt de conditionele relaties tussen de naakte fenomenen verkregen door de analyse in kaart om te laten zien dat dit geen geïsoleerde opzichzelfstaande eenheden vormen, maar knooppunten zijn in een uitgestrekt meerlagig web van onderling-gerelateerde, onderling afhankelijke gebeurtenissen. Samengenomen bekrachtigen de analytische methode van de eerdere werken van de Abhidhamma Piṭaka en de synthetische methode van de Patthana de wezenlijke eenheid van de twee filosofische principes van het boeddhisme, niet-zelf of egoloosheid (anattā) en afhankelijk verschijnen of conditionaliteit (paticca samuppada). Zo blijft het fundament van de Abhidhamma-methodologie in perfecte harmonie met de inzichten die ten grondslag liggen aan het hart van de gehele Dhamma.
4. Oorsprong van de Abhidhamma
Hoewel moderne kritische geleerdheid probeert de formatie van de Abhidhamma uit te leggen door middel van een gradueel evolutionair process,4 schrijft het orthodoxe Theravāda het ontstaan ervan aan de Boeddha zelf toe. Volgens het Grote Commentaar (maha-atthakatha) zoals geciteerd door Acariya Buddhaghosa: “Wat bekend is als Abhidhamma is niet het gebied, noch de sfeer van een discipel; het is het gebied, de sfeer van de Boeddha’s.” 5 De traditie van de commentaren is bovendien van mening dat het niet alleen de geest van de Abhidhamma was, maar ook het letterlijke, dat al door de Boeddha gedurende zijn leven gerealiseerd en uiteengezet werd.
De Atthasalini vertelt dat in de vierde week na de verlichting, terwijl de Gezegende nog steeds in de omgeving van de Bodhi-boom verbleef, hij in een juwelen huis (ratanaghara) in noordwestelijke richting zat. Dit juwelen huis was niet letterlijk een huis dat gemaakt was van waardevolle stenen, maar het was een plaats waar hij de zeven boeken van de Abhidhamma Piṭaka overpeinsde. Hij overpeinsde hun inhoud stuk voor stuk, beginnend met de Dhammasangani, maar terwijl hij de eerste zes boeken onderzocht straalde zijn lichaam nog niet. Echter, toen hij bij de Patthana kwam, toen “hij de vierentwintig universele conditionele relaties van wortel, object, enzovoort begon te overpeinzen, vond zijn alwetendheid zeker de mogelijkheden daarin. Want, zoals de grote vis Timiratipingala alleen de ruimte vindt in de grote oceaan van 84,000 yojanas diep, zo vindt zijn alwetendheid waarachtig alleen de ruimte in het Grote Boek. Stralen van zes kleuren – indigo, goud, rood, wit, geelbruin en oogverblindend – kwamen voort uit het lichaam van de Leraar, terwijl hij de subtiele en diepzinnige Dhamma met zijn alwetendheid, die deze mogelijkheid had gevonden, overpeinsde.” 6
Het orthodoxe Theravāda betoogt zo dat de Abhihdamma Piṭaka het authentieke woord van de Boeddha is, op dit punt verschillend van een vroege rivaliserende school, de Sarvastivadins. Deze school had ook een Abhidhamma Piṭaka bestaande uit zeven boeken, aanzienlijk verschillend in detail van de Theravāda-verhandelingen. Volgens de Sarvastivadins zijn de boeken van de Abhidhamma Piṭaka samengesteld door discipelen, waarbij meerdere zijn toegeschreven aan auteurs die generaties na de Boeddha leefden. De Theravāda-school is echter van mening dat de Boeddha zelf de boeken van de Abhidhamma uiteen heeft gezet, behalve de gedetailleerde weerlegging van afwijkende zienswijzen in de Kathavatthu, welk het werk is van de eerwaarde Moggaliputta Tissa gedurende de heerschappij van koning Asoka.
De Pali Commentaren, blijkbaar puttend uit een oude mondelinge traditie, betogen dat de Boeddha de Abhidhamma uiteen heeft gezet, niet in de menselijke wereld aan zijn menselijke discipelen, maar aan een bijeenkomst van deva’s of goden in de Tavitamsa-hemel. Volgens deze traditie, steeg de Boeddha net voor het begin van zijn zevende jaarlijkse regenretraite op naar de Tavitamsa-hemel en daar, zittend op de Pandukambala-steen aan de voet van de Paricchattaka-boom, onderwees hij gedurende de drie maanden van de regenretraite de Abhidhamma aan de deva’s die zich daar bijeen hadden verzameld vanuit de tienduizend wereldsystemen. Hij maakte de hoofdontvanger van deze leer zijn moeder, Mahamaya-devi, die was wedergeboren als een deva. De reden dat de Boeddha de Abhidhamma in de deva-wereld onderwees in plaats van de menselijke wereld is, zo wordt gezegd, omdat om een volledig beeld van de Abhidhamma te kunnen geven, deze in één aaneengesloten sessie voor één en hetzelfde publiek uiteengezet moet worden. Omdat de volledige uiteenzetting van de Abhidhamma drie maanden duurt, kunnen alleen deva’s en Brahma’s het onderwijs in ononderbroken continuïteit krijgen, want alleen zij kunnen gedurende zo een lange tijd in dezelfde houding blijven zitten.
Echter, de Boeddha keerde elke dag, om zijn lichaam te onderhouden, terug naar de menselijke wereld om daar op aalmoesronde te gaan in het noordelijke deel van Uttarakuru. Na aalmoesvoedsel gekregen te hebben ging hij naar de kust van het Anotatta meer om zijn maaltijd te nuttigen. De eerwaarde Sariputta, de maarschalk van de Dhamma, ontmoette de Boeddha daar en kreeg een samenvatting van de leer die op die dag in de deva-wereld was gegeven: “Toen gaf de Leraar aan hem de methode, zeggend, ‘Sariputta, zoveel Leer is getoond’. Zo werd de methode gegeven aan de hoofddiscipel, die begiftigd was met analytische kennis, alsof de Boeddha aan de rand van de kust stond en de oceaan met zijn open hand aanwees. Voor de eerwaarde werd ook de door de Gezegende op honderden en duizenden manieren onderwezen leer, heel duidelijk.” 7
Nadat Sariputta de Dhamma geleerd had, zoals aan hem door de Boeddha onderwezen was, onderwees Sariputta hem op zijn beurt aan zijn eigen kring van 500 leerlingen, en zo kwam de tekstuele versie van de Abhidhamma Piṭaka tot stand. Aan de eerwaarde Sariputta worden zowel de tekstuele volgorde van de Abhidhamma–verhandelingen als ook de numerieke series in de Patthana toegeschreven. Misschien moeten we in deze erkenning van de Atthasalini de impliciete toekenning zien, dat terwijl de filosofische visie van de Abhidhamma en de basisarchitectuur afstammen van de Boeddha, het eigenlijke uitwerken van de details, en misschien zelfs de prototypen van de teksten zelf, toegeschreven moeten worden aan de grote hoofddiscipel en zijn entourage aan studenten. In andere vroeg-boeddhistische scholen wordt de Abhidhamma ook in nauw verband gebracht met de eerwaarde Sariputta, die in sommige tradities wordt gezien als de literaire auteur van de verhandelingen van de Abhidhamma.8
5. De Zeven Boeken
Een korte omschrijving van de inhoud van de zeven canonische Abhidhamma–boeken zal wat inzicht geven in het plethora van het tekstuele materiaal dat in de Abhidhammattha Sangaha wordt gecondenseerd en samengevat. Het eerste boek, de Dhammasangani, is de bron van het gehele systeem. De titel kan worden vertaald als ‘Opsomming van fenomenen’, en het werk streeft er in feite ook naar een uitputtende catalogus van de ultieme bestanddelen van het bestaan samen te stellen.
Openend met de matika, het schema van categorieën dat dient als het kader van de hele Abhidhamma, wordt de hoofdtekst verdeeld in vier hoofdstukken. Het eerste, ‘Toestanden van Bewustzijn’, beslaat ongeveer het halve boek en ontvouwt zich als een analyse van de eerste triade van de matika, die van het heilzame, het onheilzame, en het onbepaalde. Om die analyse te voorzien, somt de tekst 121 bewustzijnstypes op, geclassificeerd op basis van hun ethische kwaliteit.9 Elk type bewustzijn wordt op zijn beurt weer ontleed in zijn gelijktijdige mentale factoren, welke individueel volledig worden gedefinieerd. Het tweede hoofdstuk, ‘Over Materie’, gaat verder met de zoektocht naar het ethisch onbepaalde door de verschillende materiële fenomenen op te sommen en te classificeren. Het derde hoofdstuk, ‘De Samenvatting’ geheten, biedt een korte uitleg over alle termen die in de Abhidhamma-matrix evenals de Suttanta–matrix worden gebruikt. Als laatste biedt een afsluitende ‘Synopsis’ een meer beknopte uitleg over de Abhidhamma–matrix, maar laat de Suttanta-matrix achterwege.
De Vibhanga, het ‘Boek van Analyse’, bestaat uit achttien hoofdstukken, elk een opzichzelfstaande dissertatie over een van het volgende: aggregaten, zintuiglijke basissen, elementen, waarheden, faculteiten, afhankelijk ontstaan, fundamenten van opmerkzaamheid, grote inspanningen, handvaten voor de voltooiing, factoren van verlichting, het achtvoudige pad, jhana’s, onbegrensden, trainingsregels, analytische kennisgebieden, soorten kennis, kleinere punten (een numerieke inventarisatie van vervuilingen), en ‘het hart van de leer’ (dhammahadaya), een psycho-kosmische topografie van het boeddhistische universum. De meeste hoofdstukken in de Vibhanga, maar niet allemaal, worden onderverdeeld in drie subsecties: een analyse volgens de methodologie van de sutta’s; een analyse volgens de methodologie van de Abhidhamma zelf; en een ondervraging, die het onderzochte subject aan de categorieën van de matrix onderwerpt.
De Dhatukatha, de ‘Leerrede over de Elementen’, is geheel in catechetische vorm geschreven. Het bespreekt alle verschijnselen met verwijzing naar de drie schema’s van aggregaten, zintuiglijke basissen en elementen, en probeert te bepalen of, en in welke mate, ze er al dan niet in zijn inbegrepen, en of ze ermee geassocieerd zijn of ervan gescheiden zijn.
De Puggalapaññatti, ‘Concepten van Individuen’, is het enige boek van de Abhidhamma Piṭaka dat meer richting de methode van de sutta’s dan van de Abhidhamma zelf gaat. Het werk begint met een algemene opsomming van typen concepten, en dit suggereert dat het oorspronkelijk bedoeld was als een toevoeging aan de andere boeken om rekening te houden met de conceptuele realiteit die door de strikte toepassing van de Abhidhamma-methode wordt buitengesloten. Het grootste deel van het werk biedt formele definities van verschillende typen van individuen; Het heeft tien hoofdstukken: het eerste gaat over afzonderlijke typen individuen; het tweede over paren; het derde over groepen van drie, enz.
De Kathavatthu, ‘Punten van Controverse’, is een polemische verhandeling toegeschreven aan de eerwaarde Moggaliputta Tissa. Er wordt gezegd dat hij het gedurende de tijd van koning Asoka heeft samengesteld, 218 jaar na het Parinibbāna van de Boeddha, om de ketterse meningen van boeddhistische scholen buiten het Theravāda te verwerpen. De Commentaren verdedigen het opnemen hiervan in de canon door te stellen dat de Boeddha zelf, de fouten die zouden opkomen voorziend, de schets van de verwerping heeft vastgelegd, welke Moggaliputta Tissa enkel heeft aangevuld in overeenstemming met de intentie van de leraar.
De Yamaka, het ‘Boek van Paren’, heeft als doel onduidelijkheden op te lossen en het precieze gebruik van elke term te definiëren. Het wordt zo genoemd vanwege de methode van behandeling, die door het hele werk heen gebruik maakt van de tweevoudige groep van vraag en tegengestelde formulering. Bijvoorbeeld, het eerste paar vragen in het eerste hoofdstuk gaat als volgt: “Zijn alle heilzame fenomenen heilzame wortels? En zijn alle heilzame wortels heilzame fenomenen?” Het boek bevat tien hoofdstukken: wortels, aggregaten, zintuiglijke basissen, elementen, waarheden, formaties, latente disposities, bewustzijn, fenomenen en faculteiten.
De Patthana, het ‘Boek van Conditionele Relaties’, is mogelijk het meest belangrijke werk van de Abhidhamma Piṭaka en zodoende wordt het traditioneel betiteld als de ‘Grote Uiteenzetting’ (Mahāpakaraṇa). Gigantisch in omvang en inhoud, beslaat het boek vijf volumes met in totaal 2500 pagina’s in de Birmese script-editie van het Zesde Concilie. Doel van de Patthana is het toepassen van zijn schema van vierentwintig conditionele relaties op alle fenomenen die in de Abhidhamma-matrix zijn opgenomen. De hoofdtekst bestaat uit vier grote divisies: ontstaan volgens de positieve methode, volgens de negatieve methode, volgens de positief-negatieve methode, en volgens de negatief-positieve methode. Elk is op zijn beurt onderverdeeld in zes subdivisies: ontstaan van triaden, van diaden, van diaden en triaden gecombineerd, van triaden en diaden gecombineerd, van triaden en triaden gecombineerd, en van diaden en diaden gecombineerd. In dit model van vierentwintig secties, worden de vierentwintig modi van conditionaliteit in volgorde toegepast op alle fenomenen van het bestaan in al hun denkbare permutaties. Ondanks het droge en tabulaire formaat kan zelfs vanuit een ‘profane’ humanistische zienswijze de Patthana gemakkelijk in aanmerking komen als een van de waarachtig monumentale producten van het menselijke bewustzijn, verbazingwekkend in zijn brede visie, de rigoureuze consistentie, en de nauwgezette aandacht voor detail. Voor het orthodoxe Theravāda is het de meest welsprekende getuigenis van de Boeddha’s ongehinderde kennis van alwetendheid.
6. De Commentaren
De boeken van de Abhidhamma Piṭaka dienden als inspiratie voor het vormen van een volumineuze massa aan exegetische literatuur om het kader, opgezet door de canonische teksten, door middel van uitleg en verklaring, te vullen. De meest belangrijke werken uit deze groep zijn de geautoriseerde commentaren van Acariya Buddhaghosa. Hiervan zijn er drie: de Atthasalini, ‘de Uitlegger’, het commentaar op de Dhammasangani; de Sammohavinodani, ‘de Verdrijver van Onwetendheid’, het commentaar op de Vibhanga; en de Pañcappakarana Atthakatha, de gecombineerde commentaren op de andere vijf werken. Tot ditzelfde stratum aan literatuur behoort de Visuddhimagga, ‘het Pad van Zuivering’, ook samengesteld door Buddhaghosa. Hoewel dit laatste werk hoofdzakelijk een encyclopedische gids voor meditatie is, leggen de hoofdstukken genaamd ‘het fundament voor begrip’ (XIV-XVII) de theorie uit die men onder de knie moet hebben alvorens te beginnen met het ontwikkelen van inzicht, waardoor ze in feite een compacte dissertatie over de Abhidhamma vormen. Elk van de commentaren op zijn beurt heeft weer een subcommentaar (mulatika), door een eerwaarde uit Sri Lanka, Acariya Ananda geheten, en deze hebben op hun beurt weer een sub-subcommentaar (anutika), door Ananda’s leerling Dhammapala (die onderscheiden dient te worden van de grote Acariya Dhammapala, auteur van de tika’s over Buddhaghosa’s werken).
Als het auteurschap van de Commentaren aan Acariya Buddhaghosa wordt toegeschreven wil dit niet zeggen dat ze op wat voor manier dan ook originele composities zijn, of zelfs originele pogingen om het traditionele materiaal te interpreteren. Ze zijn, veel meer, zorgvuldig bewerkte versies van de grote hoeveelheid verzameld exegetisch materiaal dat Buddhaghosa bij de Mahavihara in Anuradhapura vond. Dit materiaal moet de grote commentator eeuwen voor zijn gegaan, de collectieve inzet van generaties van geleerde boeddhistische leraren om de betekenis van de canonische Abhidhamma op te helderen vertegenwoordigend. Hoewel het verleidelijk is om te proberen bewijs te zien van een historische ontwikkeling van de Commentaren over en naast de ideeën die besloten liggen in de Abhidhamma Piṭaka, is het risicovol om deze lijn te ver door te voeren, omdat een groot deel van de canonische Abhidhamma de Commentaren nodig lijkt te hebben om bij te dragen aan de verenigende context waarin de individuele elementen aan elkaar hangen als onderdeel van een systematisch geheel en zonder welke ze belangrijke dimensies van betekenis verliezen. Het is dus niet onredelijk te veronderstellen dat een substantieel deel van de organisatie van de commentaren in nauwe opvolging met de canonische Abhidhamma zijn ontstaan en tegelijkertijd met de laatste zijn overgedragen, alhoewel ze niet zijn voorzien van een stempel dat het finaal af was, stond het wel open voor veranderingen en aanvullingen op een manier die niet gold voor de canonische teksten.
Met dit in gedachten kunnen we kort kennis nemen van enkele opvattingen uit de Abhidhamma die karakteristiek zijn voor de Commentaren maar, of onbekend zijn voor, of in de achtergrond staan in de Abhidhamma Piṭaka zelf. Een is de gedetailleerde bespreking van het cognitieve proces (cittavīthi). Hoewel deze gedachte stilzwijgend herkend kan worden in de canonische boeken, wordt het nu uitvergroot en gebruikt als een opzichzelfstaand hulpmiddel om dingen uit te leggen. De functies van citta’s, de verschillende typen van bewustzijn, worden gespecificeerd, en soms worden de citta’s zelf aangewezen op basis van hun functies. De term khana, ‘moment’, vervangt het canonische samaya, ‘gelegenheid’, als de basiseenheid voor het afbakenen van het plaatsvinden van gebeurtenissen, en de duur van een materieel fenomeen word vastgesteld als zijnde zeventien momenten van mentale fenomenen. De onderverdeling van een moment in drie submomenten – opkomen, aanwezigheid, en vergaan – lijkt ook nieuw in de Commentaren.10 De structurering van materiële fenomenen in groepen (kalāpa), hoewel impliciet door het onderscheid tussen de primaire elementen van materie en afgeleide materie, wordt voor het eerst gepreciseerd in de Commentaren, net als de specificatie van de hartbasis (hadayavatthu) als materiële basis voor het bewustzijns-element en mentaal-bewustzijns-element.
De Commentaren introduceren veel (maar niet alle) van de categorieën om karma te classificeren, en werken de gedetailleerde correlaties tussen karma en zijn resultaat uit. Ze beperken ook het totale aantal mentale factoren (cetasika’s). De zin in de Dhammsangani, “of welke andere (ongenoemde) conditioneel opgekomen immateriële fenomenen er op die gelegenheid zijn,” lijkt een oneindig universum aan mentale factoren te suggereren, die de Commentaren beperken door de ‘of-welke-andere-staten’ (yevapanaka dhamma) te specificeren. Weer vullen de Commentaren de dhamma-theorie aan door er de formele definities van dhamma’s als ‘dingen die hun eigen intrinsieke natuur hebben’ (attano sabhavam dharenti ti dhamma) te geven. De taak om specifieke dhamma’s te definiëren wordt uiteindelijk afgerond door het veelomvattende viervoudige definitiehulpmiddel van eigenschap, functie, manifestatie, en directe oorzaak in te zetten, een hulpmiddel ontleend aan een paar oude exegetische teksten, de Petakopadesa en de Nettipakarana.
7. De Abhidhammattha Sangaha
Met de toename in volume en complexiteit van het Abhidhamma-systeem, dat al gigantisch was in de canonische versie, moet het steeds onhandzamer zijn geworden voor studie en begrip. Dus, op een bepaald moment in de evolutie van het Theravāda-boeddhistisch denken, moet de noodzaak gevoeld zijn voor bondige samenvattingen van de Abhidhamma in zijn geheel om de nieuwe student van dit onderwerp van een helder beeld van de hoofdlijnen te voorzien – trouw en grondig, maar zonder een onhandelbare massa aan detail.
Om in deze noodzaak te voorzien begonnen er, mogelijk al vanaf de vijfde eeuw en doorgaand tot diep in de twaalfde, korte handboeken en compendia van de Abhidhamma te verschijnen. In Birma worden deze let-than, oftewel ‘kleine-vinger handboeken’ genoemd, waar er negen van zijn:
- Abhidhammattha Sangaha, door Acariya Anuruddha;
- Namarupa-pariccheda, door dezelfde;
- Paramattha-vinicchaya, door dezelfde(?);
- Abhidhammavatara, door Acariya Buddhadatta (een senior tijdsgenoot van Buddhaghosa);
- Ruparupa-vibhaga, door dezelfde;
- Sacca-sankhepa, door Bhadanta Dhammapala (waarschijnlijk Sri Lankaans; verschillend van de grote subcommentator);
- Moha-vicchedani, door Bhadanta Kassapa (Zuid Indisch of Sri Lankaans);
- Khema-pakarana, door Bhadanta Khema (Sri Lankaans);
- Namacara-dipaka, door Bhadanta Saddhamma Jotipala (Birmees).
Hiervan is het werk dat vanaf de twaalfde eeuw tot vandaag de dag de studie van de Abhidhamma heeft gedomineerd het eerst genoemde. De Abhidhammattha Sangaha, ‘Het Compendium van de Dingen vervat in de Abhidhamma’. Zijn populariteit kan worden verklaard door zijn opmerkelijke balans tussen beknoptheid en volledigheid. Binnen het korte bestek worden alle essentiële dingen van de Abhidhamma kort en zorgvuldig samengevat. Hoewel de schrijfstijl van het boek extreem beknopt is, zelfs tot het punt van het raadselachtige, wanneer het opzichzelfstaand gelezen wordt, wordt het zodra het met behulp van een gekwalificeerde leraar of met behulp van een verklarende gids(-boek) wordt bestudeerd, een overtuigende leidraad die de student door het doolhof van het systeem naar een heldere perceptie van de gehele structuur kan brengen. Om deze reden wordt de Abhidhammattha Sangaha in de Theravāda-boeddhistische wereld altijd als eerste tekstboek gebruikt voor de studie van de Abhidhamma. In boeddhistische kloosters, in het bijzonder in Birma, moeten novicen en jonge monniken de Sangaha uit het hoofd leren voordat ze mogen beginnen met het bestuderen van de boeken van de Abhidhamma Piṭaka en zijn Commentaren.
Gedetailleerde informatie over de auteur van het handboek, Acariya Anuruddha, bestaat vrijwel niet. Hij wordt gezien als de auteur van twee andere handboeken, boven geciteerd, en in boeddhistische landen gelooft men dat hij in totaal negen compendia heeft geschreven, waarvan enkel deze drie zijn overgebleven. De Paramattha-vinicchaya is geschreven in een elegante Pali stijl en bereikt een hoge graad van literaire excellentie. Volgens de colofon, werd de auteur geboren in Kaveri in de staat Kañcipura (Conjeevaram) in Zuid-India. Over Acariya Buddhadatta en Acariya Buddhaghosa wordt ook gezegd dat ze in die regio verbleven, en de subcommentator Acariya Dhammapala was mogelijk inheems in die regio. Er is bewijs dat gedurende enkele eeuwen Kañcipura een belangrijk centrum voor het Theravāda-boeddhisme was vanwaar geleerde bikkhu’s naar Sri Lanka gingen voor verdere studie.
Het is niet precies bekend wanneer Acariya Anuruddha leefde en zijn handboeken schreef. Een oude monastieke traditie ziet hem als medestudent van Acariya Buddhadatta onder dezelfde leraar, wat hem in de vijfde eeuw zou plaatsen. Volgens deze traditie schreven de twee eerwaarden hun respectievelijke boeken, de Abhidhammatta Sangaha en de Abhidhammavatara, als gaven van dankbaarheid voor hun leraar, die zei: “Buddhadatta heeft een kamer met allerlei soorten rijkdom gevuld en de deur op slot gedaan, terwijl Anuruddha ook een kamer met allerlei soorten rijkdom heeft gevuld maar de deur open heeft gelaten.”11 Moderne academici echter, steunen deze traditie niet, volhoudend dat gebaseerd op de stijl en inhoud van Anuruddha’s werk, hij niet eerder dan de achtste eeuw zou kunnen hebben geleefd, en waarschijnlijk tussen de tiende en twaalfde eeuw.12
In de colofon van de Abhidhammattha Sangaha stelt Acariya Anuruddha dat hij het handboek in het Mulasoma klooster heeft geschreven, wat door alle exegetische tradities in Sri Lanka wordt geplaatst. Er zijn meerdere wegen om dit gegeven in overeenstemming te brengen met de afsluitende verzen van de Paramattha-vinicchaya, waar wordt beweerd dat hij geboren was in Kañcipura. Een hypothese is dat hij van Zuid-Indische afkomst was, maar naar Sri Lanka ging, waar hij de Sangaha schreef. Een andere, ingebracht door G.P. Malalasekera, stelt dat hij van Sri Lankaanse komaf was maar tijd in Kañcipura heeft doorgebracht (wat, echter, de bewering dat hij in Kañcipura geboren was niet adresseert). Weer een derde hypothese, voorgesteld door de eerwaarde A.P. Buddhadatta Mahathera, stelt dat er twee verschillende monniken genaamd Anuruddha waren, een in Sri Lanka die de auteur van de Abhidhammattah Sangaha was, een andere in Kañcipura die de Paramattha–vinicchaya schreef.13
8. Commentaren op de Sangaha
Als gevolg van zijn extreme beknoptheid kan de Abhidhammattha Sangaha niet makkelijk worden begrepen zonder uitleg. Daarom, om deze beknopte en kernachtige samenvatting van de Abhidhamma filosofie op te helderen, zijn er een grote hoeveelheid tika’s, of commentaren, op geschreven. Sterker nog, dit werk heeft waarschijnlijk tot meer commentaren aangezet dan welke andere Pali tekst dan ook, niet alleen in het Pali, maar ook in het Birmees, Singalees, Thai, etc. Vanaf de vijftiende eeuw is Birma het internationale centrum van de Abhidhamma-studie, en daarom vinden we veel commentaren geschreven door Birmese geleerden zowel in het Pali als in het Birmees. Alleen al van de Pali commentaren op de Sangaha zijn er negentien, van welke de volgende de meest belangrijke zijn:
1. Abhidhammatthasangaha-Tika, ook bekend als de Porana-Tika, ‘het Oude Commentaar’. Dit is een hele kleine tika geschreven in Sri Lanka in de twaalfde eeuw door een eerwaarde genaamd Acariya Navavimalabuddhi.
2. Abhidhammatthavibhavini-Tika, of in het kort, de Vibhavini, geschreven door Acariya Sumangalasami, leerling van de emintente Sri Lankaanse eerwaarde Sariputta Mahasami, ook geschreven in de twaalfde eeuw. Deze tika overtrof snel ‘het Oude Commentaar’ en wordt in het algemeen als het meest diepgaande en betrouwbare exegetische werk over de Sangaha gezien. In Birma staat dit werk bekend als tika-gyaw, ‘het Beroemde Commentaar’. De auteur wordt zeer gerespecteerd om zijn geleerdheid in, en meesterschap van de Abhidhamma. Hij steunt hevig op de oude autoriteiten zoals de Abhidhamma–Anutika en de Visuddhimagga–Mahatika (ook bekend als de Paramatthamanjusa). Hoewel Ledi Sayadaw (zie hieronder) de Vibhavini uitgebreid bekritiseert in zijn eigen commentaar op de Sangaha, is de populariteit hiervan niet afgenomen maar eerder toegenomen, en meerdere Birmese geleerden zijn opgestaan om het te verdedigen tegen de kritiek van Ledi Sayadaw.
3. Sankhepa-vanna, geschreven in de zestiende eeuw door Bhadanta Saddhamma Jotipala, ook bekend als Chapada Mahathera, een Birmese monnik die Sri Lanka gedurende de heerschappij van Parakramabahu VI van Kotte (vijftiende eeuw) bezocht.14
4. Paramatthadipani-Tika, ‘de Opheldering van de Ultieme Betekenis’, door Ledi Sayadaw. Ledi Sayadaw van Birma (1846-1923) was een van de grootste monnik-geleerden en meditatie meesters van de Theravāda-traditie in de recente tijd. Hij was de auteur van meer dan zeventig handboeken over verschillende aspecten van het Theravāda-boeddhisme, inclusief filosofie, ethiek, meditatiebeoefening, en Pali grammatica. Zijn tika veroorzaakte een sensatie op het gebied van de studie van de Abhidhamma omdat hij 325 plaatsen in de gewaardeerde Vibhavini–tika aanwees waar hij meende dat fouten en verkeerde interpretaties voorkwamen, hoewel zijn kritiek ook een reactie ter verdediging van het oudere werk veroorzaakte.
5. Ankura-Tika, door Vimala Sayadaw. Deze tika is vijftien jaar na de uitgave van de Paramatthadipani geschreven en steunt de algemeen geaccepteerde meningen van de Vibhavini tegen de kritiek van Ledi Sayadaw.
6. Navanita-tika, door de Indiase geleerde Dhammananda Kosambi, oorspronkelijk uitgegeven in het devanagari-script in 1933. De titel van dit werk betekent letterlijk ‘het Boter Commentaar’, en het wordt waarschijnlijk zo genoemd omdat het de Sangaha in een soepele en simpele manier uitlegt, zo filosofische controverse vermijdend.
9. Schets van de Sangaha
De Abhidhammattha Sangaha bevat negen hoofdstukken. Het begint met het opsommen van de vier ultieme realiteiten – bewustzijn, mentale factoren, materie, en Nibbāna. De gedetailleerde analyse hiervan is de klus waar de eerste zes hoofdstukken voor komen te staan. Hoofdstuk 1 is het ‘Compendium van Bewustzijn’, waarin de 89 en 121 citta’s, of typen bewustzijn, worden gedefinieerd en geclassificeerd. In omvang behandelt dit hoofdstuk hetzelfde terrein als het hoofdstuk ‘Staten van Bewustzijn’ van de Dhammasangani, maar het verschilt van aanpak. Het canonische werk begint met een analyse van de eerste triade in de matika, en daardoor in eerste instantie met het classificeren van bewustzijn op basis van de drie ethische kwaliteiten heilzaam, onheilzaam en onbepaald; daarna wordt bewustzijn in deze categorieën weer onderverdeeld op basis van niveau in de categorieën zintuiglijke-sfeer, fijn-materiele-sfeer, immateriële-sfeer, en bovenwerelds. De Sangaha, aan de andere kant, niet gebonden aan de matika, verdeelt bewustzijn eerst op basis van niveau, en verdeelt daarna onder op basis van ethische kwaliteit.
Het tweede hoofdstuk, het ‘Compendium van Mentale Factoren’, somt eerst de tweeënvijftig cetasika’s, of metgezellen van het bewustzijn, op en verdeelt deze in vier klassen: universele, soms-aanwezige, onheilzame factoren, en mooie factoren. Daarna worden de factoren onderzocht volgens twee methoden: ten eerste, de methode van associatie (sampayoganaya), wat de mentale factoren als eenheid van onderzoek neemt en de typen bewustzijn waarmee ze elk individueel geassocieerd zijn aan het licht brengt; en ten tweede, de methode van inclusie of combinatie (sangahanaya), welk de typen bewustzijn als eenheid van onderzoek neemt en de mentale factoren die bij de samenstelling van elk type hoort aan het licht brengt. Ook dit hoofdstuk berust zicht hoofdzakelijk op het eerste hoofdstuk van de Dhammasangani.
Het derde hoofdstuk, getiteld ‘Compendium van de Diverse’, classificeert de bewustzijnstypen samen met hun factoren met betrekking tot de zes categorieën: wortel (hetu), gevoel (vedanā), functie (kicca), deur (dvāra), object (ārammaṇa), en basis (vatthu).
De eerste drie hoofdstukken houden zich hoofdzakelijk met de structuur van bewustzijn bezig, zowel intern als in relatie tot externe variabelen. Daarentegen gaan de volgende twee hoofdstukken over de dynamiek van het bewustzijn, dat wil zeggen, over wijzen van optreden. Volgens de Abhidhamma komt bewustzijn voor in twee verschillende maar met elkaar verweven modi – als actief proces en als passief proces. Hoofdstuk IV onderzoekt de natuur van het ‘cognitieve proces’, hoofdstuk V de passieve ‘proces-vrije’ flow, met een voorwoord waarin een overzicht van traditionele boeddhistische kosmologie wordt gegeven. De uiteenzetting hier is grotendeels op de Commentaren op de Abhidhamma gebaseerd. Hoofdstuk VI, het ‘Compendium van Materie’, keert zich van de mentale naar de materiële wereld. Het baseert zich hoofdzakelijk op het tweede hoofdstuk van de Dhammasangani, somt de typen van materiële fenomenen op, classificeert ze op verschillende manieren, en legt hun ontstaanswijze uit. Het introduceert ook het idee uit de commentaren van materiële groepen, die het in detail behandelt, en beschrijft het optreden van materiële processen in verschillende bestaanswerelden. Dit hoofdstuk sluit af met een kort artikel over de vierde ultieme realiteit, Nibbāna, het enige ongeconditioneerde element in het systeem.
Met het zesde hoofdstuk voltooit Acariya Anuruddha zijn analytische expositie van de vier ultieme realiteiten, maar er blijven nog enkele zeer belangrijke onderwerpen over die uitgelegd moeten worden om een compleet beeld van de Abhidhamma te geven. Deze worden aangepakt in de laatste drie hoofdstukken. Hoofdstuk VII, het ‘Compendium van Categorieën’, schikt de ultieme realiteiten volgens een verscheidenheid aan categorische schemata, die onder vier globale noemers te plaatsen zijn: een compendium van verontreinigingen; een compendium van gemengde categorieën, waarin onderdelen van verschillende ethische kwaliteit worden opgenomen; een compendium van benodigdheden voor verlichting; en een compendium van het geheel, een alles-inclusief overzicht van de Abhidhamma–ontologie. Dit hoofdstuk leunt zwaar op de Vibhanga, en voor een deel op de Dhammasangani.
Hoofdstuk VIII, het ‘Compendium van Conditionaliteit’, wordt geïntroduceerd om de Abhidhamma-leer van onderlinge afhankelijkheid van fysieke en mentale fenomenen op te nemen, waardoor de analytische verhandeling van de ultieme realiteiten met een synthetische verhandeling die hun kale functionele correlaties blootlegt, wordt aangevuld. De uiteenzetting presenteert summier twee alternatieve manieren van aanpak van conditionaliteit zoals gevonden in de Pali Canon. Een is de methode van afhankelijk ontstaan, prominent in de sutta’s en geanalyseerd vanuit zowel een Suttanta- als ook een Abhidhamma-oogpunt in de Vibhanga (VI). Deze methode onderzoekt conditionaliteit in termen van een oorzaak-en-gevolg model dat de gevangenschap in samsāra, de cirkel van geboorte en dood, in stand houdt. De andere methode is die van de Patthana, met zijn vierentwintig conditionele relaties. Dit hoofdstuk sluit af met een korte bespreking van concepten (paññatti), waardoor de Puggalapaññatti er, in ieder geval impliciet, bij wordt betrokken.
Het negende en laatste hoofdstuk van de Sangaha houdt zich niet bezig met theorie, maar met de praktijk. Dit is het ‘Compendium van Meditatie-Onderwerpen’. Dit hoofdstuk dient als een soort samenvatting van de Visuddhimagga. Het is een beknopte bespreking van alle methoden van meditatie die in het laatstgenoemde werk grondig worden uitgelegd, en het beschrijft beknopt de stadia van progressie in beide meditatiesystemen, concentratie en inzicht. Net als het meesterwerk dat het samenvat, eindigt het met een verslag over de vier typen verlichte individuen en het bereiken van de specifieke stadia van realisatie en die waarin alles stopt. Deze schikking van de Abhidhammattha Sangaha dient misschien het doel het ultieme soteriologische doel van de Abhidhamma te onderstrepen. Alle theoretische analyse van bewustzijn en materie komt uiteindelijk samen bij de beoefening van meditatie, en culmineert in het bereiken van het hoogste doel van het boeddhisme, de bevrijding van het bewustzijn door niet-vastklampen.
10. Voetnoten
1. Asl. 2; Expos., p. 3.
2. Asl. 2-3; Expos., pp. 3-4.
3. De Dhammasangani omhelst ook een Suttanta-matrix die uit tweeënveertig diaden uit de sutta’s bestaat. Dit is echter een bijkomend product van de hoofdmoot in de Abhidhamma zelf, en dient meer als een appendix om beknopte definities van kernbegrippen uit de sutta’s te geven.
4. Zie, bijvoorbeeld, het volgende: A.K. Warder, Indian Buddhism, 2nd rev. ed. (Delhi: Motilal Banarsidass, 1980), pp. 218-24; Fumimaro Watanabe, Philosophy and its Development in the Nikayas and Abhidhamma (Delhi: Motilal Banarsidass, 1983), pp. 18-67; en het artikel ‘Abhidharma Literature’ door Kogen Mizuno in Encyclopaedia of Buddhism, Fasc. 1 (Govt. of Ceylon, 1961).
5. Asl. 410; Expos., p. 519
6. Asl. 13; Expos., pp. 16-17
7. Asl. 16; Expos., p. 20
8. Het eerste boek van de Sarvastivadin Abhidhamma, de Sangitiparyaya, wordt toegeschreven aan Sariputta door Chinese bronnen (maar niet door Sanskriet en Tibetaanse bronnen), terwijl het tweede boek, de Dharmaskandha, aan hem wordt toegeschreven door Sanskriet en Tibetaanse bronnen (maar niet door Chinese bronnen). Het Chinese canon bevat ook een werk getiteld de Shariputra Abhidharma-Shastra, waarvan de school niet bekend is.
9. Deze zijn gereduceerd tot de bekende achtennegentig citta’s door de vijf citta’s waarin elk pad- en vrucht-bewustzijn wordt onderverdeeld door ze met de vijf jhāna’s te verbinden, samen te groeperen.
10. De Yamaka, en zijn hoofdstuk ‘Citta-yamaka’, gebruikt de term khana om aan de onderverdeling van een moment te refereren en introduceert ook de uppada-khana en bhavanga-khana, de sub-momenten van opkomen en vergaan. Het drievoudig systeem van sub-momenten lijkt echter voor het eerst in de Commentaren op te duiken.
11. Ven. A. Devananda Adhikarana Nayaka Thero, in Preface to Paramattha-vinicchaya and Paramattha-vibhavini-vyakhya (Colombo: Vidya Sagara Press, 1926), p. iii.
12. G.P. Malalasekera, The Pali Literature of Ceylon (Colombo: M.D. Gunasena, repr. 1958), pp. 168-70. Malalasekera laat zien dat James Gray, in zijn editie van de Buddhaghosuppatti, een chronologische lijst van heilige en geleerde mannen in het zuidelijke India geeft, verkregen uit het Talaing archief, en daar vinden we Anuruddha genoemd na auteurs die waarschijnlijk later dan de zevende of achtste eeuw hebben geleeft. Omdat Bhadanta Sariputta Mahasami een Sinahala omschrijving van de Abhidhammattha Sangaha heeft samengesteld gedurende de heerschappij van Parakrama-Bahu de Grote (1164-97), plaatst dit Anuruddha vroeger dan het midden van de twaalfde eeuw.
13. Zie het artikel ‘Anuruddha (5)’ in Encyclopaedia of Buddhism, Fasc. 4 (Govt. of Ceylon, 1965). Ven Buddhadatta’s zienswijze wordt ook geaccepteerd Warder, Indian Buddhism, pp. 533-34.
14. Deze auteur wordt vaak verwisseld met een andere Birmese monnik Chapada geheten, die gedurende de twaalfde eeuw naar Sri Lanka kwam en onder Bhadanta Sariputta studeerde. De zaak voor twee Chapada’s wordt overtuigend beargumenteerd door eerwaarde A.P. Buddhadatta, Corrections of Geiger’s Mahavamsa, Etc. (Ambalangoda: Ananda Book Co., 1957), pp. 198-209.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276