Vandaag de dag heeft een algemene afbraak van de rechtsorde, zowel in het Oosten als het Westen, een onverbiddelijk gevoel van onbehagen in ons geplant dat ons besluipt op straat, op ons werk en zelfs bij ons thuis.
Het stijgend aantal drugsverslaafden, de toename van kleine criminaliteit, de afname van respect voor anderen—hebben gezamenlijk onze meest gewone menselijke ontmoetingen geïnfecteerd met een toegenomen atmosfeer van wantrouwen. Veel mensen voelen zich alleen op hun gemak achter dubbel gesloten deuren, met ramen die beveiligd zijn met tralies en hekken die bewaakt worden door hooggevoelige sensoren. Desondanks is het vaak zo dat op het moment dat we ons bewapend hebben met de meest ondoordringbare verdedigingssystemen, we een nog indringendere bron van onveiligheid ontdekken. Dit gevoel van vrees en bezorgdheid, dat onze meest kostbare momenten van plezier kan wegvreten, is niet afkomstig van dreigingen van buitenaf, maar groeit op onverklaarbare wijze binnen in onszelf. Ook al kan dit ons dagelijks leven omhullen en ons opwellingen van bezorgdheid bezorgen, is de ware oorzaak niet zozeer gelegen in externe gevaren als wel in een niet te plaatsen angst die duizelig langs de randen van het bewustzijn drijft.
Een kleine sutta (soetra), weggestopt in de Devaputta-samyutta geeft ons een inzicht in de aard van deze verborgen angst op een manier die veel aangrijpender en realistischer is dan onze meest scherpzinnige existentiële filosofen. In deze korte sutta, slechts acht geprinte regels in het Pali, verschijnt een jonge deva met de naam Subrahma voor de Boeddha en legt uit wat het probleem is dat op zijn hart drukt:
“Altijd is dit bewustzijn angstig,
het bewustzijn is altijd bezorgd,
Over problemen in het heden en de toekomst;
Vertel me alstublieft de bevrijding van angst.”
Het is misschien ironisch dat er een deva voor nodig is om zo kort en bondig, met een dergelijke elegante eenvoud, het dilemma in de kern van het menselijk bestaan tot uitdrukking te brengen. De bekentenis van Subrahma maakt het ook duidelijk dat noch de deva-wereld, noch wat voor uiterlijke omstandigheden dan ook, een definitief toevluchtsoord biedt tegen angst. Luxueuze landhuizen, lucratieve banen, onbetwiste autoriteit, hooggevoelige beveiligingssystemen: geen van deze zaken kan innerlijke stilte en vrede garanderen. Want de bron van alle problemen is het bewustzijn zelf, dat ons volgt, waar we ook naar toe gaan.
Om het leed van Subrahma te begrijpen hoeven we alleen maar stil te gaan zitten, onze aandacht naar binnen te richten en onze gedachten te observeren terwijl ze voorbij tuimelen. Als we ons niet op een bepaalde gedachte richten, maar eenvoudig elke gedachte observeren die voorbij komt, zullen we bijna zeker golven van angst, zorgen en piekeren vinden die door en onder deze onophoudelijke reeks heengaan. Onze tranen en zorgen hoeven geen enorme proporties aan te nemen van waaruit gedurfde metafysische decreten de wereld in worden gebruld. Maar onder de melodie van constant veranderende gedachten, door ze te accentueren als het bonken van de bas in een jazzkwintet, is de constant aanwezige pijn van piekeren en zorg, het tweede ritme van het hart.
Subrahma onderstreept de benarde situatie die hij onder ogen ziet – de benarde situatie waarmee alle ‘niet-verlichte wereldburgers’ geconfronteerd worden – door heet woord ‘altijd’ (niccam) in de eerste twee regels te herhalen. Deze herhaling is belangrijk. Het betekent niet dat elke gedachte die we denken geplaagd wordt door piekeren en angst, noch dat het de blijheid van een succesvolle prestatie, het plezier van beantwoorde liefde, of de moed in het aangezicht van de enorme uitdagingen van het leven uitsluit. Maar het onderstreept de koppige vasthoudendheid van angstige vrees, dat een spoor achterlaat als een nors mormel – grommend wanneer we omkijken, klaar om in onze hielen te bijten als we niet opletten.
Vrees en angst spoken in de gangen van het bewustzijn omdat het bewustzijn een functie van tijd is, een rollende glinstering van bewustzijn dat onverbiddelijk vanuit een verleden dat nooit meer ongedaan kan worden gemaakt toestroomt naar een toekomst die ons plaagt met een eeuwig, niet te ontcijferen ‘nog niet’. Het is enkel omdat het bewustzijn het verstrijken van de tijd probeert vast te pakken, door haar tentakels om duizend plannen en bezigheden te wikkelen, dat het verstrijken van de tijd zo beangstigend lijkt. Want tijd betekent verandering, en verandering brengt ontbinding met zich mee, het verbreken van de banden die we met zo veel moeite hebben gesmeed. Tijd betekent ook de onzekerheid van de toekomst, ons in onverwachte uitdagingen stortend en onvermijdelijk in ouderdom en dood.
Toen Subrahma naar de Boeddha ging met zijn urgente smeekbede voor hulp, zocht hij geen recept voor Prozac dat hem door zijn volgende ronde zakendeals of zijn gescharrel met hemelse nimfen zou helpen. Hij wilde niets minder dan totale verlossing van angst en daarom hoefde de Boeddha er in zijn antwoord niet om heen te draaien. In vier pittige regels vertelde hij aan Subrahama de enige effectieve weg om van zijn innerlijke wond te genezen, om te genezen zonder dat er gevaar bestaat voor een terugval:
“Zonder ontwaken en soberheid,
Zonder zintuiglijke zelfbeheersing,
Zonder alles los te laten,
Zie ik geen veiligheid voor levende wezens.”
De Boeddha maakt duidelijk dat de ultieme ontsnapping aan angst samengevat kan worden in vier eenvoudige maatregelen. De meest bepalende zijn ‘ontwaken’ (bodhi) en ‘loslaten’ (nissagga), wijsheid en bevrijding. Deze ontstaan echter niet in een vacuüm, maar alleen als gevolg van een consequente training in deugdzaamheid en meditatie, hier tot uitdrukking gebracht als zintuiglijke zelfbeheersing en ‘soberheid’ (tapas), de energie van contemplatieve inspanning.
Het hele programma is erop gericht de verborgen wortel van angst op te graven, die de existentialisten met al hun filosofische inzichten niet konden ontdekken. Die wortel is vastklampen. Terwijl we slapen in de diepe nacht van onwetendheid, klampen we vast aan onze bezittingen, onze geliefden, onze positie en status; en meest hardnekkig van allemaal, klampen we vast aan de ‘vijf aggregaten’ van vorm, gevoel, perceptie, mentale formaties en bewustzijn, en zien ze als permanent, plezierig en voorzien van een echt bestaand zelf.
Zich ergens aan vastklampen heeft als doel het te behouden, het af te schermen van de vraatzuchtige honger van de tijd. Een dergelijke poging ondernemen komt echter neer op het lijnrecht ingaan tegen de vaste wet die ten grondslag ligt aan ons bestaan: alles wat opkomt moet ook weer vergaan. Het is niet alleen het object waar aan vastgeklampt wordt wat zich moet houden aan de wet van vergankelijkheid. Ook het subject zelf, degene die zich vastklampt en het vastklampen zelf zijn gedoemd om te verdwijnen, te vergaan en te sterven. Achterover leunen om een wereld vorm te geven die overeenkomt met de wensen van ons hart is als het vechten tegen de onveranderlijke wet van verandering. Maar ook al proberen we het, er is geen ontsnapping mogelijk: de welluidende waarheid zwelt op uit de diepte van ons wezen en we kunnen of aandacht hebben voor zijn boodschap of doorgaan met onze oren ervoor af te sluiten.
De scherpe ironie van het voorschrift dat de Boeddha voorhoudt aan Subrahma ligt in het feit dat het een vrijwillige instemming van de daad vereist die we instinctief proberen te vermijden. De uiteindelijke ontsnapping aan angst en zorgen betekent niet een warme verzekering dat het universum ons vreugdevol zal omhelzen. Het is eerder een oproep aan ons om de stap te zetten waar we ons gewoonlijk tegen verzetten. Waar we vooral bang voor zijn, wat ervoor zorgt dat de rillingen van angst door ons hart gaan, is het opgeven van hetgeen we koesteren. Toch vertelt de Boeddha ons dat de enige manier om echte veiligheid te bereiken is om alles los te laten: “Zonder alles los te laten zie ik geen veiligheid voor levende wezens.” We hebben uiteindelijk geen keus: we moeten alles loslaten omdat wanneer de dood komt, alles waarmee we ons identificeren ons af zal worden genomen. Maar om voorbij angst te gaan moeten we nu loslaten – natuurlijk niet door een voortijdige daad van verzaking, die in veel gevallen zelfs schadelijk of zelfdestructief zou kunnen zijn – maar door het wegslijten van vastklampen, gehechtheid en bezitsdrang die van binnen besloten liggen als de begraven wortel van angst.
Dit loslaten van vastklampen kan niet tot stand worden gebracht door de geforceerde afwijzing van wat we liefhebben en koesteren. Het verschijnt door wijsheid, vanuit inzicht, vanuit ontwaken, vanuit het doorbreken van de diepe donkere slaap van onwetendheid. De enige remedie is om te zien dat nu, op dit moment, er werkelijk niets is wat we kunnen claimen als ‘van ons’, omdat in werkelijkheid ‘alles zonder zelf is of wat aan een zelf toe behoort’. Vorm, gevoel, perceptie, iets willen, en bewustzijn: alles moet worden losgelaten door het te zien zoals het werkelijk zijn, als ‘niet van mij, niet ik, niet mijn zelf.’
De waarheid te zien dat alle geconditioneerde dingen vergankelijk zijn, uit elkaar vallend, voorbestemd om dood te gaan, is om je af te wenden van vastklampen, om alles los te laten. En in het loslaten van alles vinden we onszelf niet verarmd en met lege handen terug, maar rijk met de rijkdom van de Nobelen. Want voor degene die niet vastklampt, is er geen angst, geen trillen van agitatie, zijn er geen duistere winden van zorgen. Degene zonder vastklampen is akutobhaya, degene die geen gevaar zal lopen, vanuit welke hoek dan ook. Alhoewel levend te midden van ouder worden, ziekte, en dood heeft hij datgene bereikt wat zich achter ouder worden, ziekte en dood bevindt. Hoewel de bladeren vallen en wereldsystemen glinsteren, ziet hij overal veiligheid.
Deze tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, Subrahma’s Problem staat op Access to Insight.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276