Ajahn Chah

Eerwaarde Leeg Geschrift

Een groep monniken die potten dragen

Er zijn twee manieren om het boeddhisme te ondersteunen. Een staat bekend als āmisapūjā, ondersteunen door materiële offergaven. Het gaat hierbij om de vier rekwisieten voedsel, kleding, onderdak en medicijnen. Dit om het boeddhisme te ondersteunen door materiële offers te geven aan de Sangha van monniken en nonnen en het hen mogelijk te maken om in redelijk comfort te leven om zo de Dhamma te kunnen beoefenen. Dit moedigt de directe realisatie van de Boeddha zijn leer aan, wat op zijn beurt zorgt voor blijvende voorspoed voor de boeddhistische religie.

Het boeddhisme kan met een boom worden vergeleken. Een boom heeft wortels, een stam, takken, twijgjes en bladeren. Alle bladeren en takken, en de stam, zijn afhankelijk van de wortels die de voedingsstoffen uit de aarde opnemen en deze naar hen toe sturen. Op dezelfde manier als de boom afhankelijk is van de wortels om gesteund te worden, zijn onze handelingen en onze spraak net als ‘takken’ en ‘bladeren’, die afhankelijk zijn van het bewustzijn, de ‘wortel’, die voedingsstoffen opneemt en deze dan naar de ‘stam’, ‘takken’ en ‘bladeren’ stuurt. Dit brengt op zijn beurt vruchten voort als onze spraak en handelingen. Wat voor gemoedstoestand het bewustzijn ook in verkeert, bekwaam of onbekwaam, het brengt die kwaliteit tot uitdrukking in de vorm van onze handelingen en spraak.

Daarom is het ondersteunen van het boeddhisme door de praktische toepassing van de leer de meest belangrijke vorm van ondersteuning. Bijvoorbeeld in de ceremonie van het vaststellen van voorschriften op de ‘dagen van inachtneming’, beschrijft de leraar die onbekwame handelingen die voorkomen dienen te worden. Maar als je simpelweg door de ceremonie van het vaststellen van de voorschriften gaat zonder over de betekenis na te denken, is vooruitgang moeilijk. Je zult niet in staat zijn de ware beoefening te vinden. De echte ondersteuning van het boeddhisme moet daarom komen door patipattipūjā, de offergave van beoefening, het cultiveren van de echte zelfcontrole, concentratie en wijsheid. Dan zal je weten waar het boeddhisme over gaat. Als je niet door beoefening begrijpt dan zal je het niet weten, ook al leer je de hele Tipiṭaka.

In de tijd van de Boeddha was er een monnik, Tuccho Pothila geheten. Tuccho Pothila was heel geleerd, goed belezen in de geschriften en teksten. Hij was zo beroemd dat hij overal door mensen vereerd werd en achttien kloosters onder zijn hoede had. Wanneer mensen de naam Tuccho Pothila hoorden, waren zij vol ontzag en niemand durfde ook maar iets wat hij onderwees ter discussie te stellen, zo zeer vereerden ze zijn beheersing van de leer. Tuccho Pothila was een van de Boeddha’s meest geleerde discipelen.

Op een dag ging hij naar de Boeddha om zijn respect te betuigen. Terwijl hij zijn respect aan het betuigen was, zei de Boeddha, “Ah, hallo, Eerwaarde Leeg Geschrift!”… gewoon zo! Ze onderhielden zich een tijdje totdat het tijd was om te gaan, en toen, terwijl hij afscheid van de Boeddha aan het nemen was, zei de Boeddha, “Oh, ga je nu weg, Eerwaarde Leeg Geschrift?”

Dat was alles wat de Boeddha zei. Bij aankomst, “Oh, hallo, Eerwaarde Leeg Geschrift.” Toen het tijd was om te gaan, “Ah, ga je nu weg, Eerwaarde Leeg Geschrift?” De Boeddha lichtte het niet toe, dat was de enige les die hij gaf. Tuccho Pothila, de eminente leraar, was verbaasd, “Waarom zei de Boeddha dat? Wat bedoelde hij?” Hij dacht en dacht, alles wat hij geleerd had overwegend, totdat hij zich uiteindelijk realiseerde… “ Het is waar! Eerwaarde Leeg Geschrift – een monnik die studeert maar niet beoefent.” Toen hij in zijn hart keek zag hij dat hij eigenlijk helemaal niet verschilde van de lekenvolgelingen. Waar zij naar streefden daar streefde ook hij naar, waar zij plezier in hadden daar had ook hij plezier in. Er zat geen echte samana1 in hem, geen waarachtig diepgaande kwaliteit die in staat was hem stevig in de Nobele Weg te vestigen en ware vrede te bieden.

Dus besloot hij om te gaan beoefenen. Maar hij kon nergens naar toe gaan. Alle leraren om hem heen waren zijn leerlingen, niemand durfde hem te accepteren. Meestal, als mensen hun leraar ontmoeten worden ze timide en eerbiedig, en dus durfde niemand zijn leraar te worden.

Uiteindelijk ging hij naar een zekere jonge novice, die verlicht was, en vroeg om onder hem te mogen beoefenen. De novice zei, “Ja, natuurlijk kan je met mij beoefenen, maar alleen als je eerlijk toegewijd bent. Als je niet eerlijk toegewijd bent accepteer ik je niet.” Tuccho Pothila beloofde zichzelf plechtig de leerling van de novice te zullen worden.

De novice liet hem toen al zijn gewaden aan trekken. Nu was er toevallig een modderig moeras in de buurt. Toen Tuccho Pothila netjes al zijn gewaden aan had getrokken, er waren ook dure gewaden bij, zei de novice, “Okay, ren nu dat modderig moeras in. Als ik niet zeg dat je mag stoppen, stop je niet. Als ik niet zeg dat je eruit mag komen, kom je er niet uit. Okay… Ren!”

Thuccho Pothila, netjes gekleed als hij was, dook het moeras in. De novice liet hem niet stoppen totdat hij helemaal onder de modder zat. Uiteindelijk zei hij, “Je kan nu stoppen”… dus stopte hij. “Okay, kom er maar uit!”… en dus kwam hij er uit.

Dit liet duidelijk zien dat Tuccho Pothila zijn trots had opgegeven. Hij was klaar om de leer te accepteren. Als hij niet klaar was om te leren, was hij niet zo het moeras in gerend, een zo beroemde leraar als hij was maar hij deed het. Nadat de jonge novice dit had gezien, wist hij dat Tuccho Pothila oprecht vastberaden was om te beoefenen.

Toen Tuccho Pothila uit het moeras was gekomen, gaf de novice hem de leer. Hij leerde hem zijn zintuiglijke objecten te observeren, het bewustzijn te kennen en de zintuiglijke objecten te kennen, gebruikmakend van de vergelijking van de man die probeert een hagedis te vangen die zich in een termieten hoop verschuilt. Als de hoop zes gaten heeft, hoe kan hij de hagedis dan vangen? Hij zou vijf gaten af moeten sluiten en er maar een open laten. Dan hoeft hij simpelweg te kijken en wachten, dat gat bewakend. Wanneer de hagedis naar buiten rent kan hij hem vangen.

Het bewustzijn observeren is net zo. Door het sluiten van de ogen, oren, neus, tong en lichaam, houden we alleen nog het bewustzijn over. Het ‘sluiten’ van de zintuigen betekent ze beteugelen en kalmeren, alleen het bewustzijn observerend. Meditatie is als het vangen van de hagedis. We gebruiken bewuste aandacht (sati) om de ademhaling op te merken. Sati heeft de kwaliteit van herinnering, zoals het jezelf vragen, “Wat ben ik aan het doen?” Sampajañña is de bewustwording dat “nu ben ik dit en dit aan het doen.” We observeren de in- en uitademing met sati en sampajañña.

(Sampajañña laat zich het beste vertalen als het constante diepgaande begrip van de vergankelijkheid der dingen)

Deze kwaliteit van herinnering is iets dat voortkomt uit beoefening, het is niet iets dat uit boeken geleerd kan worden. Ken de gevoelens die opkomen. Het bewustzijn kan een tijdje vrij inactief zijn en dan komt een gevoel op. Sati werkt samen met deze gevoelens, ze herinnerend. Er is sati, de herinnering dat “Ik zal spreken,” ”Ik zal gaan,” “Ik zal zitten” en zo voort, en dan is er sampajañña, de bewustwording dat “Nu loop ik,” “Nu lig ik,” “Ik ervaar zo en zo een stemming.” Met deze twee dingen, sati en sampajañña, kunnen we ons bewustzijn kennen in dit moment. We zullen weten hoe het bewustzijn reageert op zintuiglijke indrukken.

Dat wat zich bewust is van zintuiglijke objecten noemen we bewustzijn (mind). Zintuiglijk objecten ‘dwalen naar’ het bewustzijn. Bijvoorbeeld, er is een geluid, zoals de elektrische schaaf-machine hier. Het komt binnen door het oor en reist verder naar het bewustzijn, die erkent dat het het geluid van een elektrische schaafmachine is. Dat wat het geluid erkent noemen we bewustzijn.

Nu, dit bewustzijn dat het geluid erkent is nog redelijk elementair. Het is alleen maar het gemiddelde bewustzijn. Misschien verschijnt irritatie binnen dit bewustzijn die dat erkent. We moeten ‘degene die erkent’ verder trainen om ‘degene die weet’ in overeenstemming met de waarheid te worden – bekend als Buddho. Als we niet helder weten in overeenstemming met de waarheid, raken we geïrriteerd aan geluiden van mensen, auto’s, elektrische schaafmachines en zo voort. Dit is alleen maar het gewone, ongetrainde bewustzijn, dat geluid met irritatie erkent. Het weet in overeenstemming met zijn voorkeuren, niet in overeenstemming met de waarheid. We moeten het verder trainen om te weten met visie en inzicht, ñānadassana3, de kracht van het verfijnde bewustzijn, zo dat het het geluid simpelweg als geluid kent. Als we ons niet aan geluid vastklampen is er geen irritatie. Het geluid komt op en we bemerken het simpelweg. Dit noemen we het werkelijk kennen van het opkomen van zintuiglijke objecten. Als we Buddho ontwikkelen, duidelijk het geluid als geluid realiserend, dan irriteert het ons niet. Het komt op in overeenstemming met condities, het is geen wezen, geen individu, geen zelf, geen ‘ons’ of ‘zij’. Het is gewoon geluid. Het bewustzijn laat los.

Dit weten noemen we Buddho, het weten dat helder en doordringend is. Met deze kennis kunnen we het geluid simpelweg geluid laten zijn. Het verstoort ons niet behalve als wij het verstoren door te denken, “Ik wil dat geluid niet horen, het is irritant.” De onbevredigendheid der dingen door deze manier van denken. Precies hier ligt de oorzaak van de onbevredigendheid der dingen, dat we de waarheid van deze zaak niet kennen, we hebben Buddho nog niet ontwikkeld. We zijn nog niet helder, nog niet wakker, nog niet bewust. Dit is het rauwe, ongetrainde bewustzijn. Dit bewustzijn is nog niet echt nuttig voor ons.

Daarom onderwees de Boeddha dat dit bewustzijn getraind en ontwikkeld moet worden. We moeten het bewustzijn ontwikkelen net als dat we het lichaam ontwikkelen, maar we doen het op een andere manier. Om het lichaam te ontwikkelen moeten we het bewegen, joggen in de ochtend en avond en zo voort. Dit is het trainen van het lichaam. Als gevolg wordt het lichaam leniger, sterker, het ademhalings- en zenuwstelsel worden efficiënter. Om het bewustzijn te trainen, hoeven we het niet te bewegen, maar moeten we het tot stoppen brengen, hem tot rust brengen.

Bijvoorbeeld, als we meditatie beoefenen, nemen we een object, zoals de in- en uitademing, als ons fundament. Dit wordt de focus van onze aandacht en reflectie. We bemerken de ademhaling. De ademhaling bemerken betekent de ademhaling met bewustwording volgen, het ritme bemerken, het komen en gaan. We richten onze bewustwording op de adem, de natuurlijke in- en uitademing volgend en al het andere los latend. Als gevolg van het bij een object van bewustwording blijven, wordt ons bewustzijn verfrist. Als we het bewustzijn hierover en daarover en over de andere dingen laten nadenken, zijn er veel objecten van bewustwording, het bewustzijn verenigt zich dan niet, hij komt niet tot rust.

Zeggen dat het bewustzijn stopt betekent dat het voelt alsof het stopt, het rent niet heen en weer. Het is alsof je een scherp mes hebt. Als we het mes gebruiken om zonder onderscheid dingen te snijden, zoals stenen, hout en gras, wordt ons mes snel bot. We zouden het alleen moeten gebruiken om er dingen mee te snijden waarvoor het bedoeld is. Ons bewustzijn is hetzelfde. Als we het bewustzijn achter gedachten en gevoelens die geen echte waarde voor ons hebben aan laten gaan, wordt het bewustzijn moe en zwak. Als het bewustzijn geen energie heeft, zal wijsheid niet verschijnen, want het bewustzijn zonder energie is het bewustzijn zonder samādhi.

Als het bewustzijn niet is gestopt, kan je de zintuiglijk objecten niet helder zien voor wat ze zijn. De kennis dat het bewustzijn het bewustzijn is en zintuiglijke objecten maar zintuiglijke objecten zijn, is de wortel waaruit het boeddhisme is gegroeid en ontwikkeld. Dit is het hart van het boeddhisme.

We moeten dit bewustzijn cultiveren, ontwikkelen, trainen in kalmte en inzicht. We trainen het bewustzijn om meer terughoudendheid en wijsheid te hebben door het bewustzijn te laten stoppen en wijsheid te laten verschijnen, door het bewustzijn de kennen zoals hij is.

Weet je, de manier waarop mensen zijn, de manier waarop ze dingen doen, zijn ze net als kleine kinderen. Een kind weet niks. Voor een volwassene die het gedrag van een kind observeert, de manier waarop het speelt en heen en weer springt, lijken de handelingen niet echt een doel te hebben. Als ons bewustzijn niet getraind is, is het als een kind. We spreken zonder bewustzijn en handelen zonder wijsheid. We kunnen onszelf ruïneren of onnoemelijke schade veroorzaken en het niet eens door hebben. Een kind is onwetend, het speelt zoals kinderen dat doen. Ons onwetende bewustzijn is hetzelfde.

We moeten ons bewustzijn dus trainen. De Boeddha onderwees het bewustzijn te trainen, het bewustzijn te onderwijzen. Zelfs als we het boeddhisme ondersteunen met de vier rekwisieten, is onze steun alleen oppervlakkig, het bereikt alleen de ‘schors’ of het ‘spinthout’ van de boom. De echte ondersteuning van het boeddhisme moet worden gedaan door de beoefening, nergens anders, onze handelingen, spraak en gedachten trainend volgens de leer. Dit werpt veel meer vruchten af. Als we eerlijk en oprecht zijn, wijsheid en terughoudendheid bezitten, zal onze beoefening voorspoed brengen. Er zal geen reden zijn voor wrok en vijandigheid. Dit is hoe onze religie ons onderwijst.

Als we de voorschriften simpelweg uit traditie trouw volgen, dan zal zelfs als de Meester de waarheid onderwijst onze beoefening tekort schieten. We kunnen de leringen misschien wel bestuderen en herhalen, maar we moeten ze beoefenen als we ze echt willen begrijpen. Als we de beoefening niet ontwikkelen kan dit zeker een obstakel vormen voor het doordringen tot het hart van het boeddhisme, voor vele komende levens. We zullen niet de essentie van de boeddhistische religie begrijpen.

Daarom is de beoefening net als een sleutel, de sleutel van meditatie. Als we de juiste sleutel in onze hand hebben, dan ongeacht hoe dicht het slot ook zit, wanneer we de sleutel pakken en draaien valt het slot open. Als we geen sleutel hebben kunnen we het slot niet openen. We zullen nooit weten wat er in de koffer zit.

Eigenlijk zijn er twee soorten kennis. Iemand die de Dhamma kent praat niet simpelweg vanuit het geheugen, hij spreekt de waarheid. Wereldse mensen spreken meestal met hoogmoed. Bijvoorbeeld, stel je twee mensen voor die elkaar al een lange tijd niet hebben gezien, misschien zijn ze voor een tijd naar verschillende provincies of landen verhuisd, en dan, op een dag, ontmoeten ze elkaar in de trein… “Oh! Wat een verrassing. Ik zat net te denken dat ik eens bij je langs moest gaan!”… Eigenlijk is dat niet waar. In werkelijkheid hebben ze helemaal niet aan elkaar gedacht, maar ze zeggen dat vanuit hun opwinding. En zo wordt het een leugen. Ja, het is liegen vanwege onachtzaamheid. Dit is liegen zonder het te weten. Het is een subtiele vorm van verontreiniging, en het gebeurt heel vaak.

Dus met betrekking tot het bewustzijn, volgde Tuccho Pothila de instructies van de novice: In-ademen, Uit-ademen… Opmerkzaam bewust van elke ademhaling… Totdat hij de leugenaar in zichzelf zag, het liegen van zijn eigen mind. Hij zag de verontreinigingen zoals ze opkwamen, net als de hagedis die uit de termieten hoop komt. Hij zag ze en nam hun ware natuur waar zodra ze opkwamen. Hij bemerkte hoe het bewustzijn de ene minuut een ding beraamde, en het volgende moment iets anders.

Denken is een saṅkhata dhamma, iets dat gecreëerd of beraamd is door ondersteunende condities. Het is niet asaṅkhata dhamma, het ongeconditioneerde. Het goed getrainde bewustzijn, een met perfecte bewustwording, beraamt geen mentale toestanden. Dit soort bewustzijn dringt door tot de Nobele Waarheden en transcendeert elke behoefte om van externe dingen afhankelijk te zijn. De Nobele Waarheden kennen is de waarheid kennen. Het associërend bewustzijn probeert deze waarheid te mijden, zeggend, “dat is goed” of “dit is mooi,” maar als er Buddho in het bewustzijn is, kan het ons niet langer misleiden, want we kennen het bewustzijn zoals hij is. Het bewustzijn kan niet langer misleidende mentale toestanden creëren, want er is de heldere bewustwording dat alle mentale toestanden instabiel zijn, imperfect, een bron van lijden voor degene die aan ze vastklampt.

Waar hij ook heen ging, degene die weet was constant aanwezig in Tuccho Pothila’s bewustzijn. Hij observeerde de verschillende creaties en associaties van het bewustzijn met begrip. Hij zag hoe het bewustzijn op zo veel verschillende manieren loog. Hij begreep de essentie van de beoefening, ziende dat “Dit liegend bewustzijn is degene die in de gaten moet worden gehouden – dit is degene die ons naar extremen van geluk en lijden brengt en er voor zorgt dat we eindeloos rond draaien in de cyclus van samsāra, met zijn plezier en pijn, goed en slecht – allemaal vanwege deze ene.” Tuccho Pothila realiseerde de waarheid, en begreep de essentie van de beoefening, net als een man die de staart van een hagedis grijpt. Hij zag de werking van het misleidend bewustzijn.

Voor ons geldt het hetzelfde. Alleen dit bewustzijn is belangrijk. Daarom zegt men dit bewustzijn te trainen. Maar als het bewustzijn het bewustzijn is, waarmee gaan we hem dan trainen? Door continu sati en sampajañña te hebben zullen we in staat zijn het bewustzijn te kennen. Degene die weet is een stap dan het bewustzijn, het is dat wat de staat van het bewustzijn kent. Het bewustzijn is het bewustzijn. Dat wat het bewustzijn kent als eenvoudigweg het bewustzijn is degene die weet. Het is boven het bewustzijn. Degene die weet staat boven het bewustzijn en zo is het in staat om voor het bewustzijn te zorgen en het bewustzijn kan leren om te weten wat goed is en wat fout. Uiteindelijk komt het allemaal terug bij dit eindeloos associërende bewustzijn. Als het bewustzijn verstrikt raakt in zijn associaties is er geen bewustwording en is de beoefening vruchteloos.

We moeten dit bewustzijn dus trainen om de Dhamma te horen, om Buddho te ontwikkelen, de heldere stralende bewustwording, dat wat boven en verder dan het gewone bewustzijn staat en alles weet wat zich erin afspeelt. Daarom mediteren we op het woord Buddho, zodat we het bewustzijn achter het bewustzijn kunnen kennen. Gewoon alle bewegingen van het bewustzijn observeren, of goed of slecht, totdat degene die weet zich realiseert dat het bewustzijn simpelweg het bewustzijn is, niet een zelf of een persoon. Dit noemen we cittānupassanā, de contemplatie van het bewustzijn. Als we op deze manier kijken, zullen we begrijpen dat het bewustzijn vergankelijk, imperfect en zonder eigenaar is. Deze behoort ons niet toe.

We kunnen het zo samenvatten: Het bewustzijn is dat wat zintuiglijke objecten erkent; zintuiglijke objecten zijn zintuiglijke objecten zich onderscheidend van het bewustzijn; ‘degene die weet’ kent zowel het bewustzijn als de zintuiglijke objecten voor wat ze zijn. We moeten sati gebruiken om het bewustzijn constant te zuiveren. Iedereen heeft sati, zelfs een kat heeft het als hij op het punt staat een muis te vangen. Een hond heeft het als hij tegen mensen blaft. Dit is een vorm van sati, maar het is niet sati volgens de Dhamma. Iedereen heeft sati, maar er zijn verschillende niveaus van, net als dat er verschillende niveaus van naar dingen kijken zijn. Zoals wanneer ik zeg om het lichaam te contempleren, zeggen sommige mensen, “Wat is er in het lichaam om te overpeinzen? Iedereen kan het zien. Kesā kunnen we al zien, lomā kunnen we al zien… haar, nagels, tanden en huid kunnen we al zien. En dan?

Dit is hoe mensen zijn. Ze kunnen het lichaam wel zien, maar hun zien is foutief, ze zien niet met Buddho, degene die weet, de ontwaakte. Ze zien het lichaam alleen op de gewone manier, ze zien het visueel. Het lichaam gewoon zien is niet genoeg. Als we het lichaam alleen maar zien, zitten we in de problemen. Je moet het lichaam in het lichaam zien, dan worden de dingen een stuk helderder. Als je alleen het lichaam gewoon ziet, wordt je erdoor in de maling genomen, gecharmeerd door zijn verschijning. Door het niet zien van vergankelijkheid, imperfectie en ‘zonder eigenaar’, verschijnt kāmachanda4. Je raakt gefascineerd door vormen, geluiden, geuren, smaken en gevoelens. Op deze manier zien is zien met het wereldse oog van vlees, de oorzaak voor houden van en haten en discrimineren in plezierig en onplezierig.

De Boeddha onderwees dat dit niet genoeg is. Je moet met het ‘oog van het bewustzijn’ zien. Het lichaam in het lichaam zien. Als je daadwerkelijk in het lichaam kijkt… Bah! Het is zo weerzinwekkend. De dingen van vandaag en de dingen van gisteren zijn daarbinnen allemaal met elkaar vermengd, je kan niet zeggen wat wat is. Op deze manier zien is veel helderder dan zien met het vleselijke oog. Contempleer, zie met het oog van het bewustzijn, met het oog van wijsheid.

Het begrip van mensen verschilt op deze manier. Sommige mensen weten niet wat er te contempleren valt in de vijf meditaties, hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden en huid. Ze zeggen dat ze al die dingen al kunnen zien, maar ze kunnen ze alleen maar zien met het vleselijke oog, met dit ‘gestoorde oog’ dat alleen naar dingen kijkt die het wil zien. Om het lichaam in het lichaam te zien moet je op een veel helderdere manier kijken dan dat.

Dit is de beoefening die het vastklampen aan de vijf khandha’s 6 kan ontwortelen. Gehechtheid ontwortelen is lijden ontwortelen, want hechten aan de vijf khandha’s is de oorzaak van het lijden. Als lijden opkomt, is dat hier, bij het hechten aan de vijf khandha’s. Het is niet dat de vijf khandha’s in zichzelf lijden zijn, maar het vastklampen aan ze als dat je hun eigenaar bent … dat is lijden.

Als je de waarheid van deze dingen helder ziet door de beoefening van meditatie, wordt lijden losgedraaid, zoals een schroef of een bout. Als een bout los gedraaid wordt trekt hij zich terug. Het bewustzijn draait zich op dezelfde manier los, loslatend, zich terugtrekkend van de obsessie met goed en slecht, bezittingen, lof en status, geluk en lijden.

Als we de waarheid van deze dingen niet kennen is het als het continu vaster draaien van de schroef. Het gaat strakker en strakker zitten totdat het je verplettert en je door van alles lijdt. Wanneer je weet hoe de dingen zijn dan draai je de schroef los. In Dhamma-taal noemen we dit het verschijnen van nibbidā, het verbreken van de betovering. Je wordt moe van dingen en legt de fascinatie ervoor naast je neer. Als je op deze manier los draait zal je vrede vinden.

De oorzaak van lijden is het aan dingen vastklampen. We zouden dus van de oorzaak af moeten komen, de wortel ervan afsnijden en het niet nog eens lijden laten veroorzaken. Mensen hebben maar een probleem – het probleem van vastklampen. Alleen vanwege dit ene ding vermoorden mensen elkaar. Alle problemen, of ze nou individueel zijn, familiair of maatschappelijk, komen vanuit deze ene wortel. Niemand wint… Ze vermoorden elkaar maar uiteindelijk krijgt niemand iets. Ik snap niet waarom mensen elkaar zo zinloos blijven vermoorden.

‘Macht, bezittingen, status, lof, geluk en lijden… Dat zijn de wereldse dhamma’s. Deze wereldse dhamma’s verzwelgen wereldse wezens. Wereldse wezens worden rond geleid door de wereldse dhamma’s: winst en verlies, bijval en laster, status en verlies van status, geluk en lijden. Deze dhamma’s zijn onruststokers, als je niet over hun ware natuur reflecteert zal je lijden. Mensen plegen zelfs moord omwille van rijkdom, status en macht. Waarom? Omdat ze deze dingen te serieus nemen. Ze worden op een positie benoemd en dat stijgt ze naar hun hoofd, zoals de man die dorpshoofd werd. Na zijn benoeming raakte hij dronken van de macht. Als een van zijn oude vrienden hem kwam opzoeken zij hij, “Kom niet zo vaak langs. De dingen zijn niet meer hetzelfde.”

De Boeddha onderwees de ware natuur van bezittingen, status, lof en geluk te begrijpen. Neem deze dingen als ze komen maar laat ze voor wat ze zijn. Laat het niet naar je hoofd stijgen. Als je deze dingen niet echt begrijpt wordt je voor de gek gehouden door je macht, je kinderen en je familieleden… door alles! Als je ze helder begrijpt weet je dat het allemaal vergankelijke condities zijn. Als je aan ze vastklampt, raken ze verontreinigd.

Al deze dingen komen later op. Wanneer mensen net geboren zijn is er simpelweg nāma en rūpa, dat is alles. We voegen daar later zaken als “Dhr. Bakker,” “Mevr. Smit” of wat dan ook aan toe. Dit wordt volgens conventies gedaan. Nog later komen daar toevoegsels aan toe zoals “Kolonel”, “Generaal” en zo voort. Als we deze dingen niet werkelijk begrijpen denken we dat ze echt zijn en dragen we ze met ons mee. We dragen bezittingen, status, naam en rang met ons mee. Als je macht hebt kan je de toon bepalen…. “Neem deze mee en executeer hem. Neem die daar maar en gooi hem in de gevangenis”… Rang geeft macht. Dit woord ‘rang’ hier is waar vastklampen plaats vindt. Zodra mensen een rang krijgen beginnen ze opdrachten te geven; juist of onjuist, ze handelen gewoon volgens hun stemmingen. Ze blijven dus doorgaan met dezelfde fouten maken, verder en verder afwijkend van het ware pad.

Iemand die de Dhamma begrijpt zal zich niet zo gedragen. Goed en slecht zijn al aanwezig sinds wie weet hoe lang in de wereld… Als bezittingen en status je kant op komen, laat ze dan simpelweg bezittingen en status zijn, laat ze niet je identiteit worden. Gebruik ze gewoon om je verplichtingen te vervullen en laat het daarbij. Je blijft onveranderd. Als we op deze dingen gemediteerd hebben, dan ongeacht wat op onze weg komt, we zullen er niet door voor de gek gehouden worden. We zullen onbezorgd, onaangetast, constant zijn. Alles is achteraf per slot van rekening vrijwel hetzelfde.

Dit is hoe de Boeddha wilde dat wij dingen begrepen Ongeacht wat je krijgt, het bewustzijn voegt er niks aan toe. Ze benoemen je tot staatshoofd… “Okay, dus ik ben een staatshoofd… maar ik ben dat niet.” Ze benoemen je tot hoofd van een groep… “Natuurlijk ben ik dat, maar ik ben dat niet.” Wat ze ook van je maken… “Ja dat ben ik, maar ik ben dat niet!” Wat zijn wij uiteindelijk eigenlijk? Uiteindelijk sterven we allemaal gewoon. Ongeacht wat ze van je maken, uiteindelijk is het allemaal hetzelfde. Wat kan je zeggen? Als je dingen op deze manier kunt zien zal je een solide verblijfplaats en ware tevredenheid hebben. Niets is veranderd.

Dit is niet voor de gek gehouden worden door dingen. Wat er ook op je weg komt, het zijn maar condities. Er is niets dat een dergelijk bewustzijn kan verleiden tot creëren of associëren, hem kan verlokken tot hebberigheid, afkeer of onwetendheid.

Dit is nu een ware aanhanger van het boeddhisme zijn. Of je nou bij hen die gesteund worden (i.e. de Sangha) of bij hen die steun bieden (de lekenvolgelingen) hoort, alsjeblieft overweeg dit grondig. Cultiveer de sīladhamma6 in jezelf. Dit is de meest zekere manier om het boeddhisme te steunen. Het boeddhisme steunen met offergaven van voedsel, onderdak en medicijnen is ook goed, maar zulke offergaven bereiken alleen het ‘spinthout’ van het boeddhisme. Alsjeblieft vergeet dit niet. Een boom heeft schors, spinthout en kernhout en deze drie onderdelen zijn onderling afhankelijk. Het kernhout moet vertrouwen op de schors en het spinthout. Het spinthout vertrouwt op de schors en het kernhout. Ze bestaan allemaal in onderlinge afhankelijkheid van elkaar, net als de leer van moraliteit, concentratie en wijsheid. Moraliteit is het vestigen van de spraak en handelingen in rechtschapenheid. Concentratie is het stevig fixeren van het bewustzijn. Wijsheid is het grondig begrijpen van de natuur van alle condities. Bestudeer dit, beoefen dit, en je zult het boeddhisme op de meest diepgaande manier begrijpen.

Als je deze dingen niet beseft zal je voor de gek worden gehouden door bezittingen, voor de gek worden gehouden door rang, voor de gek worden gehouden door alles waar je mee in contact komt. Simpelweg het boeddhisme steunen op de externe manier zal nooit een einde maken aan het vechten, gekibbel, de wrok en vijandigheid, het steken en schieten. Als deze dingen tot een einde moeten komen moeten we over de natuur van bezittingen, rang, lof, geluk en lijden reflecteren. We moeten onze levens beschouwen en ze op een lijn brengen met de leer. We moeten bedenken dat alle wezens in de wereld onderdeel zijn van een geheel. We zijn net als zij, zij zijn net als ons. Zij ervaren geluk en lijden net als wij dat doen. Het is allemaal hetzelfde. Als we op deze manier reflecteren, zal vrede en begrip verschijnen. Dit is het fundament van het boeddhisme.

Voetnoten

1…samana: Iemand die zijn leven heeft gewijd aan religieuze beoefening. De term wordt ook gebruikt om aan iemand te refereren die een zekere hoeveelheid deugdzaamheid door zulke beoefeningen heeft verworven. Ajahn Chah vertaalt de term meestal als “iemand die vredig is”

2…ñānadassana: Letterlijk: kennis en inzicht (in de Vier Nobele Waarheden)

3… Bewustzijn: Een van de vier fundamenten van bewuste aandacht: lichaam, gevoelens, mind, en dhamma’s.

4…kāmacchanda: Zintuiglijk verlangen, een van de vijf hindernissen. De andere zijn kwade wil, traagheid en moeheid, onrust en piekeren, en twijfel

5…khandha’s: De vijf khandha’s, of ‘aggregaten’: vorm, gevoel, perceptie, formaties, en bewustzijn.

6…sīla-dhamma: De beoefening van moraliteit


Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. Het betreft een informele preek gegeven door Ajahn Chah aan een groep leken-volgelingen bij zijn kuti op een avond in 1987. De Engelse versie Tuccho Pothila – Venerable Empty Scripture staat op Ajahnchah.org.


Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.

Gratis Meditatiecursus

Over Ajahn Chah

De Eerwaarde Ajahn Chah Subhaddo (17 juni 1918 – 16 januari 1992), was een invloedrijke meditatieleraar binnen het boeddhisme en de oprichter van twee grote kloosters in de Thaise bostraditie.

Hij werd gerespecteerd en was geliefd in zijn eigen land als een man met grote wijsheid, en was instrumenteel in het vestigen van het Theravāda-boeddhisme in het Westen. Beginnend in 1979 met het oprichten van Cittaviveka (beter bekent als Chithurst Buddhist Monastery) in Groot Brittannië, heeft de Thaise bostraditie van Ajahn Chah zich door heel Europa, de VS en het Britse Gemeengoed verspreid.

De ‘Dhamma-talks’ van Ajahn Chah zijn opgenomen en vertaald in verschillende talen. Hij stond bekend om zijn simpele en heldere presentatie van de Dhamma, die zowel de lokale dorpelingen als de hoogste sociale klasse in Bangkok inspireerde. 

Hij stond ook bekend als de meester met de meeste westerse monnik-discipelen, waarvoor hij een apart klooster (Wat Pah Nanachat) opende vlakbij zijn eigen klooster Wat Nong Pah Pong. Meer dan een miljoen mensen, waaronder de Thaise Koninklijke familie, kwamen op de begrafenis van Ajahn Chah in 1992. Hij heeft een erfenis aan ‘Dhamma-talks’, leerlingen en kloosters nagelaten.

Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg

Boeddha, Dhp 276