De perfectie van het geven moet worden beoefend door wezens op vele manieren te helpen – door iemands geluk, bezittingen, lichaam en leven aan anderen af te staan, door hun angst weg te nemen en door hen in de Dhamma te onderwijzen.
Hierin is geven drievoudig voor wat het te geven object betreft: het geven van materiële dingen (amisadana), het geven van onbevreesdheid (abhayadana) en het geven van de Dhamma (dhammadana). Tussen deze kan het te geven object tweeledig zijn: innerlijk en uiterlijk. De uiterlijke gave is tienvoudig: eten, drinken, kleding, voertuigen, bloemenslingers, geuren, zalven, beddengoed, woningen en lampen. Deze geschenken worden weer veelvoudig door elk in zijn bestanddelen te analyseren, b.v. voedsel in hard voedsel, zacht voedsel, enz. Het uiterlijke geschenk kan ook verzesvoudigen wanneer het wordt geanalyseerd door middel van zinsobjecten: zichtbare vormen, geluiden, geuren, smaken, tastbare en niet-zintuiglijke objecten. De zinsobjecten, zoals zichtbare vormen, worden veelvoudig wanneer ze in blauw enz. worden geanalyseerd, enz. Evenzo wordt het uiterlijke geschenk veelvoudig door de diverse kostbaarheden en bezittingen, zoals edelstenen, goud, zilver, parels, koraal, enz.; velden, land, parken, enz.; slaven, koeien, buffels, etc.
Wanneer de Grote Man (de Bodhisatta) een uiterlijk object geeft, geeft hij alles wat nodig is aan degene die het nodig heeft; en zelf wetend dat iemand iets nodig heeft geeft hij het zelfs ongevraagd, veel meer als erom wordt gevraagd. Hij geeft voldoende, niet onvoldoende, als er iets te geven is. Hij geeft niet omdat hij er iets voor terug verwacht. En als er niet genoeg is om iedereen voldoende te geven, verdeelt hij gelijkmatig wat er gedeeld kan worden. Maar hij geeft geen dingen die een probleem zijn voor anderen, zoals wapens, vergiften en bedwelmende middelen. Evenmin geeft hij amusement dat schadelijk is en tot nalatigheid leidt. En hij geeft geen ongeschikt voedsel of drank aan iemand die ziek is, ook al zou hij erom vragen, en hij geeft niet wat passend is buiten de juiste mate.
Ook geeft hij desgevraagd dingen aan huishouders die geschikt zijn voor huishouders, en aan monniken dingen die geschikt zijn voor monniken. Hij geeft aan zijn moeder en vader, verwanten en familieleden, vrienden en collega’s, kinderen, echtgenote, slaven en arbeiders, zonder iemand pijn te doen. Wanneer hij een uitstekend geschenk heeft beloofd, geeft hij niet iets middelmatigs. Hij geeft niet omdat hij winst, eer of roem verlangt, of omdat hij er iets voor terug verwacht, of uit verwachting van een andere vrucht dan de allerhoogste verlichting. Hij geeft niet terwijl hij het geschenk of degenen die erom vragen verafschuwt. Hij geeft een afgedankt voorwerp niet cadeau, zelfs niet aan ongeremde bedelaars die hem beschimpen en misbruiken. Onveranderlijk geeft hij met zorg, met een kalm bewustzijn, vol mededogen. Hij geeft niet door het geloof in bijgelovige voortekenen, maar hij geeft met geloof in karma en de vrucht ervan.
Wanneer hij geeft, belast hij degenen niet die vragen door hem hulde te brengen, enz.; maar hij geeft zonder anderen schade te berokkenen. Hij geeft geen geschenk met de bedoeling anderen te misleiden of met de bedoeling te kwetsen; hij geeft alleen met een schoon bewustzijn. Hij geeft geen geschenk met harde woorden of een frons, maar met liefkozende woorden, sympathieke spraak en een glimlach op zijn gezicht.
Telkens wanneer hebzucht naar een bepaald object buitensporig wordt, vanwege zijn hoge waarde en schoonheid, zijn ouderdom of persoonlijke gehechtheid, herkent de Bodhisatta zijn hebzucht, verdrijft het snel, zoekt een aantal ontvangers op en geeft het weg. En als er een object van beperkte waarde zou zijn dat kan worden gegeven en een behoeftige die het verwacht, zou hij zonder erover na te denken zichzelf beijveren en het hem geven, hem eer bewijzend alsof hij een niet publiekelijk geprezen wijze was. Gevraagd om zijn eigen kinderen, vrouw, slaven, arbeiders en bedienden, geeft de Grote Man hen niet wanneer ze nog niet bereid zijn om te gaan, gekweld door verdriet. Maar als ze gewillig en blij zijn, dan geeft hij hen weg. Maar als hij weet dat degenen die erom vragen demonische wezens zijn – menseneters, demonen of kobolden – of mannen met een wrede aard, dan geeft hij hen niet weg. Ook zal hij zijn koninkrijk niet geven aan hen die het kwaad, het lijden en de rampspoed van de wereld willen, maar hij zou het weggeven aan rechtvaardige mannen die de wereld beschermen met de Dhamma.
Dit is, op de eerste plaats, de manier om het geven van uiterlijke geschenken te beoefenen.
Het innerlijke geschenk moet op twee manieren worden opgevat. Hoe? Net zoals een man, die zich ter wille van voedsel en kleding aan een ander overgeeft en in dienstbaarheid en slavernij treedt, zo geeft ook de Grote Man, die het allerhoogste welzijn en gelukwenst van alle wezens, verlangend om zijn eigen perfectie van geven te vervullen, met een spiritueel georiënteerd bewustzijn, ter wille van de verlichting, zich over aan een ander en treedt hij in dienstbaarheid, waarbij hij zichzelf ter beschikking stelt van anderen. Welke ledematen of organen van hem ook nodig zijn voor anderen – handen, voeten, ogen, enz. – hij geeft ze weg aan degenen die ze nodig hebben, zonder te beven en zonder ineen te krimpen. Hij is er niet meer aan gehecht en deinst er niet méér voor terug (om ze aan anderen te geven), dan wanneer het uiterlijke objecten waren. Aldus doet de Grote Man op twee manieren afstand van een innerlijk object: voor het genot van anderen overeenkomstig hun genoegen; of, terwijl hij de wensen vervult van degenen die erom vragen, voor zijn eigen zelfbeheersing. In deze kwestie is hij volkomen vrijgevig en denkt: “Ik zal verlichting bereiken door niet gehecht te zijn.” Aldus moet het geven van de innerlijke gift worden begrepen.
Hierbij geeft hij, door een innerlijke gift te geven, alleen datgene wat leidt tot het welzijn van de ontvanger, en niets anders. De Grote Man geeft niet willens en wetens zijn eigen lichaam, ledematen en organen aan Mara of aan de kwaadaardige goden in het gezelschap van Mara, denkend: “Laat dit hen geen schade berokkenen.” En evenzo geeft hij niet aan degenen die door Mara of zijn goden zijn bezeten, of aan gekken. Maar wanneer anderen om deze dingen vragen, geeft hij onmiddellijk, vanwege de zeldzaamheid van zo’n verzoek en de moeilijkheid om zo’n geschenk te geven.
Het geven van onbevreesdheid is het geven van bescherming aan wezens wanneer ze bang zijn geworden vanwege koningen, dieven, vuur, water, vijanden, leeuwen, tijgers, andere wilde beesten, draken, menseneters, demonen, kabouters, enz.
Het geven van de Dhamma is een zuivere verhandeling over de Dhamma die met een puur bewustzijn wordt gegeven; dat wil zeggen, methodisch onderricht dat bevorderlijk is voor het goede in het huidige leven, het goede in het komende leven en de uiteindelijke bevrijding. Door middel van dergelijke verhandelingen gaan degenen die de Bevrijding van de Boeddha nog niet zijn binnengegaan erin, terwijl degenen die erin zijn binnengegaan erin gerijpt worden.
Dit is de methode: kort gezegd houdt hij een lezing over geven, over deugdzaamheid en over de hemel, over het onbevredigende en de verontreiniging van zinsgenoegens, en over het nut ervan af te zien. Hij geeft in detail, aan degenen wiens bewustzijn gericht is op de verlichting van discipelen (savakabodhi), een verhandeling die hen vestigt en zuivert (terwijl ze bezig zijn met het bereiken van hun doel) door de nobele kwaliteiten van een van de volgende onderwerpen die van toepassing zijn uit te werken: toevlucht zoeken, terughoudendheid door deugd, het bewaken van de deuren van de zintuiglijke vermogens, gematigd eten, toepassing van waakzaamheid, de zeven goede dhamma’s; toepassing op concentratie (samatha) door meditatie te beoefenen op een van de achtendertig objecten (van concentratiemeditatie); toepassing op inzicht (vipassana) door de objecten van inzichtinterpretatie zoals het materiële lichaam te beschouwen; de progressieve stadia van zuivering (visuddhipatipada), het besef van de juiste koers (sammattagahana), de drie soorten duidelijke kennis (vijja), de zes soorten directe kennis (abhiñña), de vier onderscheidingen (patisambhida), en de verlichting van een discipel.
Ook voor wezens wiens bewustzijn gericht is op de verlichting van pacceka Boeddha’s en van perfect verlichte Boeddha’s, houdt hij een verhandeling waarin hij ze in de twee voertuigen vestigt en zuivert (leidend tot deze twee soorten verlichting) door uit te weiden over de grootsheid van de spirituele kracht van die Boeddha’s, en door de specifieke aard, karakteristiek, functie enz. van de tien parami’s in hun drie stadia uit te leggen. Zo geeft de Grote Man de gave van de Dhamma aan wezens.
Wanneer hij een materieel geschenk geeft, geeft de Grote Man voedsel met de gedachte: “Moge ik, door deze gave, wezens in staat stellen een lang leven, schoonheid, geluk, kracht, intelligentie en de hoogste vrucht van onbesmette gelukzaligheid te bereiken.” Hij geeft te drinken in de wens de dorst naar sensuele onzuiverheden te verminderen; kledingstukken om de sieraden van schaamte en morele angst en de gouden huidskleur (van een Boeddha) te krijgen; voertuigen om de hoedanigheden van psychisch vermogen en de gelukzaligheid van Nibbana te bereiken; geuren voor het produceren van de zoete geur van deugd; bloemenslingers en zalven om de schoonheid van de Boeddha-kwaliteiten voort te brengen; stoelen voor het produceren van de stoel op het terras van verlichting; beddengoed voor het produceren van het bed voor de rust van een Tathagata; woningen zodat hij een toevluchtsoord voor wezens zou kunnen worden; lampen zodat hij de vijf ogen zou kunnen krijgen. [1] Hij geeft zichtbare vormen voor het produceren van de peilloze aura (rondom een Boeddha); geluiden voor het produceren van de Brahma-achtige stem (van een Boeddha); smaken om zichzelf geliefd te maken bij de hele wereld; en tastbare zaken om de elegantie van een Boeddha te verwerven.
Hij geeft medicijnen zodat hij later de tijdloze en onsterfelijke staat van Nibbana kan geven. Hij geeft slaven het geschenk van vrijheid, zodat hij later wezens kan bevrijden van de slavernij van onzuiverheden. Hij schenkt onberispelijk vermaak en plezier om vreugde te scheppen in de ware Dhamma. Hij geeft zijn eigen kinderen cadeau, zodat hij alle wezens als zijn kinderen kan adopteren door hen een geboorte als Arahant te schenken. Hij geeft zijn vrouwen cadeau, zodat hij meester over de hele wereld kan worden. Hij geeft geschenken van goud, edelstenen, parels, koraal, enz., om de belangrijkste kenmerken van fysieke schoonheid te bereiken (kenmerkend voor het lichaam van een Boeddha), en geschenken van diverse middelen ter verfraaiing, om de ondergeschikte kenmerken van fysieke schoonheid te bereiken. [2] Hij geeft zijn schatkist als een geschenk om de schatkist van de ware Dhamma te verkrijgen; het geschenk van zijn koninkrijk om de koning van de Dhamma te worden; de schenking van kloosters, parken, vijvers en bosjes om de jhana’s te bereiken; het geschenk van zijn voeten zodat hij gemarkeerd kan worden met de gunstige wielen; de gave van zijn handen om wezens de reddende hand van de ware Dhamma te bieden om hen over de vier stromen te helpen; [3] het geschenk van zijn oren, neus, enz., om de spirituele vermogens van geloof, enz. te verkrijgen; het geschenk van zijn ogen om het universele oog te verkrijgen; de schenking van zijn vlees en bloed met de gedachte: “Moge mijn lichaam het middel van leven zijn voor de hele wereld! Moge het te allen tijde welzijn en geluk brengen aan alle wezens, zelfs bij gelegenheden van slechts zien, horen, herinneren of mij bedienen!” En hij geeft de gave van zijn hoofd om de allerhoogste te worden in de hele wereld.
Op deze manier geeft de Grote Man niet met tegenzin, noch door anderen te schaden, noch uit angst, morele schaamte of door een standje te geven aan degenen die geschenken nodig hebben. Als er iets uitstekends is, geeft hij niet wat middelmatig is. Hij geeft niet om zichzelf te verheerlijken en anderen te kleineren. Hij geeft niet uit verlangen naar de opbrengst, niet met afkeer van degenen die erom vragen, noch met gebrek aan respect. In plaats daarvan geeft hij uitputtend, met zijn eigen hand, op het juiste moment, attent, zonder onderscheid, en vervuld van vreugde gedurende de drie momenten.[4] Na gegeven te hebben, krijgt hij achteraf geen berouw. Hij wordt niet arrogant of onderdanig ten opzichte van de ontvangers, maar gedraagt zich vriendelijk jegens hen. Rijkelijk en vrijelijk, geeft hij dingen samen met een bonus (saparivara). Want als hij eten geeft, denkend: “Ik zal dit samen met een bonus geven”, geeft hij ook kleding enz. En als hij kleding geeft, denkend: “Ik zal dit samen met een bonus geven”, dan geeft hij ook voedsel, enz. Dezelfde methode is van toepassing bij geschenken van voertuigen, enz. En wanneer hij een van de zintuigobjecten, zoals zichtbare vormen, cadeau doet, geeft hij de andere zintuigobjecten ook als bonus.
De gift van zichtbare vormen moet als volgt worden begrepen. Als hij iets heeft verkregen, zoals een bloem, kledingstuk of relikwie met een blauwe, gele, rode of witte kleur, enz., het beschouwend in termen van zijn zichtbare vorm, terwijl hij eraan denkt een geschenk van een zichtbare vorm te geven, biedt hij het samen met zijn basis aan een waardige ontvanger aan.
De gift van klanken moet begrepen worden aan de hand van de klanken van trommels, enz. Het is zeker niet mogelijk om een klank te geven, zoals men een cluster van lotussen geeft, terwijl deze met bol en wortels zijn uitgetrokken en in de handen worden gelegd. Maar je geeft een geschenk van geluid door zijn basis te geven. Zo geeft hij een geschenk van geluid door een muziekinstrument te presenteren, zoals drums of tomtoms, aan het Drievoudig Juweel; of door medicijnen voor de stem te geven, zoals olie en melasse, aan predikers van de Dhamma; of door een lezing over de Dhamma aan te kondigen, de Schriften te reciteren, een toespraak over de Dhamma te houden, een discussie te houden of waardering uit te spreken voor de goede daden van anderen.
De gift van geuren wordt gegeven wanneer hij, nadat hij een heerlijk geurend voorwerp heeft verkregen, zoals geurende wortels, poedervormige geur, enz., het beschouwend in termen van zijn geur, terwijl hij eraan denkt een geschenk van geur te geven, het aan het Drievoudig Juweel aanbiedt. Hij doet afstand van een geurobject, zoals agaru of sandelhout, met als doel een geur aan te bieden.
De gift van smaken wordt gegeven wanneer hij, nadat hij een heerlijk gearomatiseerd object heeft verkregen, zoals gearomatiseerde wortels, enz., het beschouwend in termen van smaak, terwijl hij eraan denkt om een geschenk van smaak te geven, het aan waardige ontvangers geeft. Of hij doet afstand van een smaakvol object, zoals graan, koeien, enz. [5]
De gift van tastbare voorwerpen moet worden begrepen in de zin van bedden, stoelen, enz., en in de zin van dekens en mantels, enz. Omdat hij het een zacht, heerlijk, onberispelijk tastbaar voorwerp heeft verkregen, zoals een bed, stoel, kussen, hoofdkussen, onderkleding of bovenkleding, het beschouwend in termen van zijn tastbare kwaliteiten, terwijl hij eraan denkt een tastbaar item te schenken, geeft hij het aan waardige ontvangers; nadat hij de voornoemde tastbare voorwerpen heeft verkregen, doet hij er afstand van.
De gift van mentale objecten (dhammadana) moet worden begrepen door middel van voeding, drank en leven, aangezien het de mentale objectbasis is die hier wordt bedoeld. [6] Nadat hij een verrukkelijk object heeft verkregen, zoals voeding, het beschouwend als een onderdeel van de mentale object-basis, terwijl hij eraan denkt om een niet-sensorisch object te schenken, geeft hij voeding – d.w.z. botervet, boter, enz., of een drankje – d.w.z. de acht soorten dranken zoals mangosap, enz.; of, gezien als een geschenk van het leven, geeft hij een maaltijdbriefje of een tweewekelijkse maaltijd, enz., zorgt ervoor dat dokters aandacht geven aan de zieken en getroffenen, bevrijdt dieren uit een net, laat een visnet of vogelkooi vernietigen, bevrijdt gevangenen uit de gevangenis, doet een bevel uitvaardigen dat het slachten van dieren verbiedt, of onderneemt elke handeling van soortgelijke aard ter bescherming van het leven van wezens.
Deze hele prestatie in het geven draagt hij op aan het welzijn en het geluk van de hele wereld, en aan zijn eigen onwankelbare bevrijding door de allerhoogste verlichting. Hij wijdt het aan het bereiken van onuitputtelijk verlangen (naar het goede), onuitputtelijke concentratie, vindingrijkheid, kennis en bevrijding. Bij het beoefenen van de volmaaktheid van het geven moet het Grote Wezen de perceptie van vergankelijkheid toepassen op leven en bezittingen. Hij moet ze beschouwen als gemeenschappelijk gedeeld met velen, en moet voortdurend en onophoudelijk groot mededogen jegens wezens opwekken. Net zoals wanneer een huis in brand staat en de eigenaar al zijn bezittingen van wezenlijke waarde en ook van zichzelf verwijdert zonder iets belangrijks achter te laten, zo geeft de Grote Man onveranderlijk, zonder onderscheid en zonder zorgen.
Wanneer de Grote Man een mentale beslissing heeft genomen om volledig afstand te doen van al zijn bezittingen, zowel levende als dode, zijn er vier ketenen aan het geven (die hij moet overwinnen), namelijk niet gewend zijn om te geven in het verleden, de minderwaardigheid van het te geven object, de voortreffelijkheid en schoonheid van het object en zorgen over het verlies van het object.
(1) Als de Bodhisatta voorwerpen bezit die kunnen worden gegeven en bedelaars aanwezig zijn, maar zijn geest niet opspringt bij de gedachte aan geven en hij wil niet geven, moet hij concluderen: “Zeker, ik was er niet aan gewend te geven in het verleden, daarom komt een verlangen om te geven nu niet in mijn hoofd op. Opdat mijn geest ervan zal genieten om in de toekomst te geven, zal ik een geschenk geven. Met oog op de toekomst laat ik nu afstand doen van wat ik te bieden heb aan degenen die behoeftig zijn.” Zo geeft hij een geschenk – vrijgevig, met open handen, met genoegen in het afstand doen, iemand die geeft wanneer daarom wordt gevraagd, met plezier in geven en in delen. Op deze manier vernietigt, verbrijzelt en elimineert het Grote Wezen de eerste keten van geven.
(2) Evenzo, wanneer het te geven object inferieur of gebrekkig is, reflecteert het Grote Wezen: “Omdat ik in het verleden niet geneigd was om te geven, zijn mijn bezittingen momenteel gebrekkig. Daarom, hoewel het me pijn doet, laat me wat ik ook bezit als geschenk geven, zelfs als het object eenvoudig en minderwaardig is. Op die manier zal ik in de toekomst het hoogtepunt bereiken in de perfectie van het geven.” Zo geeft hij wat voor geschenk hij maar kan – vrijgevig, met open handen, met genoegen in het afstand doen, iemand die geeft wanneer hem daarom wordt gevraagd, genietend van geven en delen. Op deze manier vernietigt, verbrijzelt en elimineert het Grote Wezen de tweede keten van geven.
(3) Wanneer terughoudendheid om te geven ontstaat als gevolg van de voortreffelijkheid of schoonheid van het te schenken object, vermaant het Grote Wezen zichzelf: “’Goede man, heb je niet gekozen voor het streven naar de allerhoogste verlichting, de verhevenste en meest superieure van alle staten? Welnu, ter wille van de verlichting is het gepast dat je uitstekende en mooie voorwerpen schenkt.” Zo geeft hij wat uitstekend en mooi is – vrijgevig, met open handen, met plezier in het afstand doen, iemand die geeft wanneer hem wordt gevraagd, genietend van geven en delen. Op deze manier vernietigt, verbrijzelt en elimineert de Grote Man de derde keten van geven.
(4) Wanneer het Grote Wezen een geschenk geeft, en hij ziet het verlies van het object dat wordt gegeven, reflecteert hij als volgt: “Dit is de aard van materiële bezittingen, dat ze onderhevig zijn aan verlies en zullen verdwijnen. Bovendien is het zo dat, omdat ik in het verleden niet zulke geschenken heb gegeven, mijn bezittingen nu uitgeput zijn. Laat me daarom alles wat ik heb schenken, of het nu beperkt of overvloedig is. Op die manier zal ik in de toekomst het hoogtepunt bereiken in de perfectie van geven.” Zo geeft hij alles wat hij heeft als een geschenk – vrijgevig, met open handen, met plezier in het afstand doen, iemand die geeft wanneer hem wordt gevraagd, met plezier in geven en delen. Op deze manier vernietigt, verbrijzelt en elimineert het Grote Wezen de vierde keten van geven.
Erover nadenken, op welke passende manier dan ook, is de manier om de schadelijke ketenen weg te nemen ten behoeve van de perfectie van het geven. De methode die wordt gebruikt voor de perfectie van het geven, is ook van toepassing op de perfectie van de deugd en de andere perfecties.
Voetnoten
1. De vijf ogen zijn het vleselijke oog (mamsacakkhu); het goddelijke oog (dibbacakkhu), waarmee hij wezens ziet voorbijgaan en weer opstaan in overeenstemming met hun karma; het wijsheidsoog (paññacakkhu), waarmee hij de specifieke en algemene kenmerken van dingen ziet; het Boeddha-oog (buddhacakkhu), waarmee hij de neigingen en neigingen van wezens ziet; en het universele oog (samantacakkhu), zijn kennis van alwetendheid.
2. De tweeëndertig grote en tachtig kleine kenmerken van het lichaam van een Grote Man.
3. De vier stromen van sensueel verlangen, verlangen naar bestaan, verkeerd begrip en onwetendheid.
4. De “drie momenten” zijn vóór het geven van het geschenk, tijdens het geven en na het geven.
5. Ongetwijfeld bedoelt de commentator koeien als bron voor de “vijf delicatessen” – melk, wrongel, boter, boter van buffelmelk en room van buffelmelk – niet als bron van biefstuk.
6. Dhamma betekent hier, zoals de context aangeeft, het zesde type object, niet de leer van de Boeddha. Deze klasse van objecten omvat de voedende essentie van voedsel en het levensvermogen, vandaar de uitleg die in de tekst volgt.
Bovenstaande text komt uit de Cariyapitaka Atthakatha door Acariya Dhammapala, vertaald door Bhikkhu Bodhi in The Discourse on the All-Embracing Net of Views: The Brahmajala Sutta and its Commentaries (BPS, 1978), pp. 289-96, pp. 322-23.
De tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie maakt onderdeel uit van een collectie essay’s die eerder door de Buddhist Publishing Society gebundeld als Wheel-publicatie is uitgegeven.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276