Een informele toespraak gegeven aan een groep pas gewijde monniken na de avondzang, midden van de Regen Retraite, 1978
Onze manier van oefenen is de dingen nauwkeurig bekijken en duidelijk maken. We zijn volhardend en constant, maar niet gehaast of overhaast. We zijn ook niet te traag. Het is een kwestie van geleidelijk onze weg aanvoelen en samenbrengen. Maar al dat samenbrengen is ergens naartoe werken, er is een doel van onze beoefening.
Voor de meesten van ons, wanneer we beginnen te oefenen, is het niets anders dan verlangen. We beginnen te oefenen omdat we iets willen. In dit stadium is ons willen een willen op de verkeerde manier. Dat wil zeggen, het is misleid. Het is willen gemengd met verkeerd begrip.
Als het willen niet op deze manier vermengd is met verkeerd begrip, zeggen we dat het willen met wijsheid (paññā)[1] is. Het is niet misleid – het is willen met juist begrip. In een geval als dit zeggen we dat het te wijten is aan iemands pāramī of verworvenheden uit het verleden. Dit is echter niet bij iedereen het geval.
Sommige mensen willen geen verlangen hebben, of ze willen geen verlangens hebben, omdat ze denken dat onze beoefening gericht is op niet-willen. Echter, als er geen verlangen is, dan is er geen manier om te beoefenen.
We kunnen dit zelf zien. De Boeddha en al zijn discipelen beoefenden om een einde te maken aan bezoedelingen. Wij moeten willen oefenen en een eind willen maken aan bezoedelingen. We moeten gemoedsrust willen hebben en geen verwarring willen hebben. Maar als dit willen vermengd is met een verkeerd begrip, zal het ons alleen maar meer moeilijkheden opleveren. Als we er eerlijk over zijn, weten we eigenlijk helemaal niets. Of, wat we wel weten is van geen belang, omdat we niet in staat zijn het goed te gebruiken.
Iedereen, ook de Boeddha, is zo begonnen, met het verlangen om te oefenen – om gemoedsrust te hebben en om geen verwarring en lijden te hebben. Deze twee soorten verlangen hebben precies dezelfde waarde. Indien niet begrepen, zijn zowel het vrij willen zijn van verwarring als het niet-willen lijden bezoedelingen. Ze zijn een dwaze manier van willen – verlangen zonder wijsheid.
In onze praktijk zien we dit verlangen als zinnelijke verwennerij of zelfversterving. Het is juist in dit conflict dat onze leraar, de Boeddha, gevangen zat, precies dit dilemma. Hij volgde vele manieren van beoefening die slechts uitliepen op deze twee uitersten. En vandaag de dag zijn wij precies hetzelfde. We worden nog steeds geteisterd door deze dualiteit, en daardoor vallen we steeds weer van de Weg af.
Maar zo moeten we beginnen. We beginnen als wereldse wezens, als wezens met bezoedelingen, met willen zonder wijsheid, verlangen zonder juist begrip. Als we geen juist begrip hebben, werken beide soorten verlangen tegen ons. Of het nu willen of niet willen is, het blijft verlangen (taṇhā). Als we deze twee dingen niet begrijpen, weten we niet hoe we ermee om moeten gaan als ze zich voordoen. We zullen voelen dat vooruit gaan verkeerd is en achteruit gaan verkeerd, en toch kunnen we niet stoppen. Wat we ook doen, we vinden alleen maar meer gebrek. Dit komt door het gebrek aan wijsheid en door het verlangen.
Het is precies hier, met dit willen en niet-willen, dat we de Dhamma kunnen begrijpen. De Dhamma die we zoeken bestaat hier, maar we zien hem niet. Integendeel, we volharden in onze pogingen om te stoppen met willen. We willen dat de dingen op een bepaalde manier zijn en niet op een andere manier. Of we willen dat ze niet op een bepaalde manier zijn, maar op een andere manier. Eigenlijk zijn deze twee dingen hetzelfde. Ze maken deel uit van dezelfde dualiteit.
Misschien beseffen we niet dat de Boeddha en al zijn discipelen dit soort wensen hadden. Maar de Boeddha begreep wat verlangen en niet-willen was. Hij begreep dat het gewoon de activiteit van het bewustzijn is, dat zulke dingen slechts in een flits verschijnen en dan verdwijnen. Dit soort verlangens is altijd aanwezig. Als er wijsheid is, identificeren we ons er niet mee – we zijn vrij van vastklampen. Of het nu gaat om willen of niet-willen, we zien het gewoon als zodanig. In werkelijkheid is het slechts de activiteit van het natuurlijke bewustzijn. Als we goed kijken, zien we duidelijk dat het zo is.
De Wijsheid van de Dagelijkse Ervaring
Het is dus hier dat onze praktijk van contemplatie ons tot inzicht zal leiden. Laten we een voorbeeld nemen, het voorbeeld van een visser die zijn net binnenhaalt met een grote vis erin. Hoe denk je dat hij zich voelt bij het binnenhalen? Als hij bang is dat de vis zal ontsnappen, zal hij zich haasten en beginnen te worstelen met het net, graaien en trekken. Voor hij het weet, is de grote vis ontsnapt – hij probeerde het te hard.
Vroeger spraken ze zo. Ze leerden dat we het geleidelijk moesten doen, hem voorzichtig naar binnen halen zonder hem te verliezen. Zo is het ook in onze beoefening; we voelen geleidelijk onze weg ermee, voorzichtig binnenhalend zonder het te verliezen. Soms gebeurt het dat we geen zin hebben om het te doen. Misschien willen we niet kijken of misschien willen we het niet weten, maar we gaan ermee door. We blijven ernaar zoeken. Dit is de praktijk: als we zin hebben om het te doen, doen we het, en als we geen zin hebben, doen we het gewoon. We blijven het gewoon doen.
Als we enthousiast zijn over onze beoefening, zal de kracht van ons geloof energie geven aan wat we doen. Maar in dit stadium zijn we nog zonder wijsheid. Ook al zijn we zeer energiek, we zullen niet veel profijt hebben van onze beoefening. We kunnen er lang mee doorgaan en het gevoel krijgen dat we de Weg niet zullen vinden. We kunnen het gevoel hebben dat we geen vrede en rust kunnen vinden, of dat we niet voldoende toegerust zijn om de beoefening te doen. Of misschien hebben we het gevoel dat deze Weg gewoon niet meer mogelijk is. Dus geven we het op!
Op dit punt moeten we heel, heel voorzichtig zijn. We moeten veel geduld en uithoudingsvermogen hebben. Het is net als het binnenhalen van de grote vis – we moeten ons er geleidelijk toe verhouden. We trekken hem voorzichtig naar binnen. De worsteling zal niet al te moeilijk zijn, dus zonder te stoppen blijven we hem naar binnen trekken. Uiteindelijk, na enige tijd, wordt de vis moe en stopt hij met vechten en kunnen we hem gemakkelijk vangen. Meestal gaat het zo, we oefenen waardoor we het geleidelijk voor elkaar krijgen.
Het is op deze manier dat we onze contemplatie doen. Als we geen bijzondere kennis of geleerdheid hebben in de theoretische aspecten van de leer, contempleren we volgens onze dagelijkse ervaring. We gebruiken de kennis die we al hebben, de kennis die we ontlenen aan onze dagelijkse ervaring. Dit soort kennis is natuurlijk voor het bewustzijn. Eigenlijk hebben we de realiteit van het bewustzijn hier al, of we er nu op studeren of niet. Het bewustzijn is het bewustzijn, of we er nu over geleerd hebben of niet. Daarom zeggen we dat of de Boeddha nu in de wereld geboren is of niet, alles is zoals het is. Alles bestaat al volgens zijn eigen natuur. Deze natuurlijke toestand verandert niet, noch gaat hij ergens heen. Het is gewoon zo. Dit wordt de Sacca Dhamma genoemd. Maar als we deze Sacca Dhamma niet begrijpen, kunnen we hem niet herkennen.
Dus oefenen we contemplatie op deze manier. Als we niet bijzonder bedreven zijn in het schrift, nemen we het bewustzijn zelf om te studeren en te lezen. Voortdurend contempleren we (lett. praten met onszelf) en geleidelijk zal inzicht ontstaan in de aard van het bewustzijn. We hoeven niets te forceren.
Constante Inspanning
Totdat we in staat zijn ons bewustzijn te stoppen, totdat we rust bereiken, zal het bewustzijn gewoon doorgaan zoals voorheen. Het is om deze reden dat de leraar zegt: “Blijf het gewoon doen, ga door met de beoefening! Misschien denken we: ‘Als ik het nog niet begrijp, hoe kan ik het dan doen?’ Totdat we goed kunnen oefenen, ontstaat er geen wijsheid. Dus zeggen we, ga gewoon door. Als we oefenen zonder te stoppen, beginnen we na te denken over wat we doen. We beginnen na te denken over onze beoefening.
Er gebeurt niets onmiddellijk, dus in het begin zien we geen resultaten van onze beoefening. Dit is als het voorbeeld dat ik je vaak heb gegeven van de man die vuur probeert te maken door twee stokken hout tegen elkaar aan te wrijven. Hij zegt tegen zichzelf: “Ze zeggen dat er hier vuur is” en hij begint energiek te wrijven. Hij is erg onstuimig. Hij wrijft maar door, maar zijn ongeduld houdt niet op. Hij wil dat vuur hebben. Hij blijft dat vuur willen, maar het vuur komt niet. Dus raakt hij ontmoedigd en stopt om een tijdje uit te rusten. Hij begint opnieuw, maar het gaat langzaam, dus rust hij opnieuw. Tegen die tijd is de hitte verdwenen; hij heeft het niet lang genoeg volgehouden. Hij wrijft en wrijft tot hij moe wordt en dan stopt hij helemaal. Niet alleen is hij moe, maar hij wordt ook steeds moedelozer tot hij het helemaal opgeeft. “Er is hier geen vuur!” Eigenlijk was hij aan het werk, maar er was niet genoeg warmte om een vuur te maken. Het vuur was er de hele tijd, maar hij ging niet door tot het einde.
Door dit soort ervaringen raakt de mediteerder ontmoedigd in zijn beoefening, waardoor hij rusteloos van de ene beoefening naar de andere overgaat. En dit soort ervaring is ook vergelijkbaar met onze eigen praktijk. Het is voor iedereen hetzelfde. Waarom? Omdat we nog steeds gegrond zijn in bezoedelingen. De Boeddha had ook bezoedelingen, maar hij had veel wijsheid in dit opzicht. Toen ze nog wereldlingen waren, waren de Boeddha en de Arahants net als wij. Als we nog wereldlingen zijn, denken we niet juist. Dus als het willen opkomt zien we het niet, en als het niet-willen opkomt zien we het niet. Soms voelen we ons opgewonden, en soms voelen we ons tevreden. Wanneer we niet willen hebben we een soort tevredenheid, maar ook een soort verwarring. Als we wel willen, kan dat tevredenheid en verwarring van een andere soort zijn. Het loopt allemaal door elkaar heen op deze manier.
Jezelf Kennen en Anderen Kennen
De Boeddha leerde ons ons lichaam te aanschouwen, bijvoorbeeld: hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid … het is allemaal lichaam. Kijk maar eens! Er wordt ons verteld om hier te onderzoeken. Als we deze dingen niet duidelijk zien zoals ze in onszelf zijn, zullen we het niet begrijpen met betrekking tot andere mensen. We zullen anderen niet duidelijk zien, noch zullen we onszelf zien. Als we echter wel de aard van ons eigen lichaam begrijpen en duidelijk zien, zullen onze twijfels en verwonderingen over anderen verdwijnen. Dit komt omdat lichaam en mentale processen (rūpa en nāma) voor iedereen hetzelfde zijn. Het is niet nodig om alle lichamen in de wereld te gaan onderzoeken, omdat we weten dat zij hetzelfde zijn als wij – wij zijn hetzelfde als zij. Als we dit soort begrip hebben, wordt onze last lichter. Zonder dit soort begrip wordt onze last alleen maar zwaarder. Om iets over anderen te weten te komen, zouden we iedereen in de hele wereld moeten onderzoeken. Dat zou heel moeilijk zijn. We zouden snel ontmoedigd raken.
Onze Vinaya lijkt hierop. Als we kijken naar onze Vinaya (code van monniken) voelen we dat het erg moeilijk is. We moeten ons aan elke regel houden, elke regel bestuderen, onze beoefening bij elke regel herzien. Als we er alleen maar over nadenken, ‘Oh, dat is onmogelijk!’ We lezen de letterlijke betekenis van al die talloze regels en als we er alleen maar over nadenken, zouden we wel eens kunnen besluiten dat het ons vermogen te boven gaat om ze allemaal te volgen. Iedereen die een dergelijke houding ten opzichte van de Vinaya heeft gehad, heeft hetzelfde gevoel erover – er zijn veel regels!
De geschriften vertellen ons dat we onszelf moeten onderzoeken met betrekking tot elke regel en ze allemaal strikt moeten naleven. We moeten ze allemaal kennen en ze perfect naleven. Dit is hetzelfde als zeggen dat we, om iets van anderen te begrijpen, absoluut iedereen moeten gaan onderzoeken. Dit is een zeer zware houding. En het is zo omdat we letterlijk nemen wat er gezegd wordt. Als we de leerboeken volgen, is dit de weg die we moeten gaan. Sommige leraren onderwijzen op deze manier – strikt vasthouden aan wat de tekstboeken zeggen. Zo kan het gewoon niet werken.[2]
Eigenlijk, als we de theorie zo bestuderen, zal onze praktijk zich helemaal niet ontwikkelen. In feite zal ons geloof verdwijnen, ons geloof in de Weg zal vernietigd worden. Dit komt omdat we het nog niet begrepen hebben. Wanneer er wijsheid is, zullen we begrijpen dat alle mensen in de hele wereld eigenlijk maar één persoon zijn. Ze zijn hetzelfde als dit wezen. Dus bestuderen en overwegen we ons eigen lichaam en bewustzijn. Als we de aard van ons eigen lichaam en bewustzijn zien en begrijpen, begrijpen we ook het lichaam en het bewustzijn van iedereen. En zo wordt het gewicht van onze beoefening lichter.
De Boeddha zei dat we onszelf moeten onderwijzen en instrueren – niemand anders kan dat voor ons doen. Als we de aard van ons eigen bestaan bestuderen en begrijpen, zullen we de aard van al het bestaan begrijpen. Iedereen is werkelijk hetzelfde. We zijn allemaal hetzelfde ‘merk’ en komen uit hetzelfde bedrijf – er zijn alleen verschillende tinten, dat is alles! Net als ‘Bort-hai’ en ‘Tum-jai’. Het zijn allebei pijnstillers en doen hetzelfde, maar het ene type heet ‘Bort-hai’ en het andere ‘Tum-jai’. Echt verschillend zijn ze niet.
Je zult merken dat deze manier van kijken steeds gemakkelijker wordt naarmate je het allemaal geleidelijk aan bij elkaar brengt. We noemen dit ‘geleidelijk aan onze weg vinden’, en dit is hoe we beginnen te oefenen. We worden er bedreven in. We gaan ermee door totdat we tot begrip komen, en wanneer dit begrip ontstaat, zullen we de werkelijkheid helder zien.
Theorie en Praktijk
We gaan dus door met deze beoefening totdat we er gevoel voor hebben. Na verloop van tijd, afhankelijk van onze eigen specifieke neigingen en vermogens, ontstaat een nieuw soort begrip. Dit noemen we onderzoek van de Dhamma (dhammavicaya), en zo ontstaan de zeven factoren van verlichting in het bewustzijn. Onderzoek van de Dhamma is er één van. De andere zijn: bewuste aandacht, energie, vervoering, rust, concentratie (samādhi) en gelijkmoedigheid.
Als we de zeven factoren van verlichting bestudeerd hebben, dan weten we wat er in de boeken staat, maar we hebben de werkelijke factoren van verlichting niet gezien. De echte factoren van verlichting ontstaan in het bewustzijn. Zo kwam de Boeddha om ons alle verschillende leringen te geven. Alle verlichten hebben de weg uit het lijden onderwezen en hun vastgelegde leringen noemen we de theoretische leringen. Deze theorie kwam oorspronkelijk voort uit de praktijk, maar is verworden tot louter boekenwijsheid of woorden.
De werkelijke factoren van verlichting zijn verdwenen omdat we ze niet in onszelf kennen, we zien ze niet in ons eigen bewustzijn. Als ze ontstaan, ontstaan ze uit de beoefening. Als ze uit beoefening voortkomen, zijn het factoren die leiden tot verlichting van de Dhamma en kunnen we hun ontstaan gebruiken als een aanwijzing dat onze beoefening juist is. Als we niet op de juiste manier oefenen, zullen zulke dingen niet verschijnen.
Als we op de juiste manier oefenen, kunnen we de Dhamma zien. Dus zeggen we: blijf oefenen, voel geleidelijk je weg en onderzoek voortdurend. Denk niet dat wat je zoekt ergens anders te vinden is dan hier.
Een van mijn oudere leerlingen had Pāli geleerd in een studietempel voordat hij hier kwam. Hij was niet erg succesvol geweest met zijn studie, dus dacht hij dat, aangezien monniken die meditatie beoefenen alles kunnen zien en begrijpen door gewoon te zitten, hij het op deze manier zou komen proberen. Hij kwam hier naar Wat Pah Pong met de bedoeling in meditatie te zitten zodat hij in staat zou zijn Pāli geschriften te vertalen. Hij had dit soort begrip over de praktijk. Dus legde ik hem onze manier uit. Hij had het helemaal verkeerd begrepen. Hij had gedacht dat het een gemakkelijke zaak was om gewoon te zitten en alles duidelijk te maken.
Als we het hebben over het begrijpen van de Dhamma dan gebruiken zowel studiemonniken als praktijkmonniken dezelfde woorden. Maar het werkelijke begrip dat voortkomt uit het bestuderen van de theorie en dat wat voortkomt uit het beoefenen van de Dhamma is niet helemaal hetzelfde. Het lijkt misschien hetzelfde, maar het ene is dieper. Het ene is dieper dan het andere. Het soort begrip dat voortkomt uit praktijk leidt tot overgave, tot opgeven. Tot volledige overgave houden we vol – we volharden in onze contemplatie. Als verlangens of woede en afkeer in ons bewustzijn opkomen, laten ze ons niet onverschillig. We laten ze niet zomaar liggen, maar nemen ze op en onderzoeken hoe en vanwaar ze ontstaan. Als zulke stemmingen al in ons bewustzijn aanwezig zijn, dan overwegen we ze en zien we hoe ze ons tegenwerken. We zien ze duidelijk en begrijpen de moeilijkheden die we onszelf aandoen door ze te geloven en te volgen. Dit soort begrip vinden we nergens anders dan in ons eigen zuivere bewustzijn.
Daarom begrijpen degenen die theorie bestuderen en degenen die meditatie beoefenen elkaar verkeerd. Meestal zeggen degenen die de nadruk leggen op studie dingen als: ‘Monniken die alleen maar meditatie beoefenen volgen alleen maar hun eigen meningen. Zij hebben geen basis in hun leer”. Eigenlijk zijn deze twee manieren van studie en beoefening in zekere zin precies hetzelfde. Het kan ons helpen het te begrijpen als we het zien als de voor- en achterkant van onze hand. Als we onze hand uitsteken, lijkt het alsof de achterkant van de hand verdwenen is. Eigenlijk is de achterkant van onze hand nergens verdwenen, hij zit er gewoon onder verborgen. Als we zeggen dat we hem niet kunnen zien, betekent dat niet dat hij helemaal verdwenen is, maar alleen dat hij eronder verborgen is. Als we onze hand omdraaien, gebeurt hetzelfde met de palm van de hand. Hij gaat nergens heen, hij is er alleen onder verborgen.
We moeten dit in gedachten houden als we de beoefening overwegen. Als we denken dat het ‘verdwenen’ is, gaan we studeren in de hoop resultaten te boeken. Maar het maakt niet uit hoeveel je studeert over de Dhamma, je zult het nooit begrijpen, want je zult niet weten in overeenstemming met de waarheid. Als we wel de ware aard van de Dhamma begrijpen, dan wordt het loslaten. Dit is overgave – het verwijderen van gehechtheid (upādāna), niet meer vastklampen, of, als er nog steeds vastklampen is, wordt het minder en minder. Er is dit soort verschil tussen de twee manieren van studie en beoefening.
Als we het over studie hebben, kunnen we het als volgt begrijpen: ons oog is een onderwerp van studie, ons oor is een onderwerp van studie – alles is een onderwerp van studie. We kunnen weten dat de vorm zo en zo is, maar we hechten ons aan de vorm en weten de weg naar buiten niet. We kunnen geluiden onderscheiden, maar dan hechten we ons eraan. Vormen, geluiden, geuren, smaken, lichamelijke gevoelens en mentale indrukken zijn allemaal als een strik om alle wezens in de val te lokken.
Deze dingen onderzoeken is onze manier om de Dhamma te beoefenen. Wanneer een gevoel opkomt, wenden we ons tot ons begrip om het te waarderen. Als we goed op de hoogte zijn van de theorie, zullen we ons onmiddellijk daarop richten en zien hoe zoiets als dit gebeurt en dan dat wordt … enzovoort. Als we de theorie niet op deze manier hebben geleerd, dan hebben we gewoon de natuurlijke staat van ons bewustzijn om mee te werken. Dit is onze Dhamma. Als we wijsheid hebben, kunnen we ons natuurlijke bewustzijn onderzoeken en deze als studieobject gebruiken. Het is precies hetzelfde. Ons natuurlijk bewustzijn is theorie. De Boeddha zei dat we alle gedachten en gevoelens die opkomen moeten onderzoeken. Gebruik de realiteit van ons natuurlijk bewustzijn als onze theorie. We vertrouwen op deze realiteit.
Inzichtmeditatie (Vipassanā)
Als je geloof hebt, maakt het niet uit of je theorie hebt bestudeerd of niet. Als ons gelovig bewustzijn ons ertoe brengt beoefening te ontwikkelen, als het ons ertoe brengt voortdurend energie en geduld te ontwikkelen, dan doet studie er niet toe. We hebben bewuste aandacht als basis voor onze beoefening. We zijn opmerkzaam in alle lichaamshoudingen, of we nu zitten, staan, lopen of liggen. En als er bewuste aandacht is, zal er helder begrip mee gepaard gaan. Bewuste aandacht en helder begrip ontstaan samen. Ze kunnen echter zo snel ontstaan dat we ze niet uit elkaar kunnen houden. Maar als er bewuste aandacht is, zal er ook helder begrip zijn.
Wanneer ons bewustzijn stevig en stabiel is, zal bewuste aandacht snel en gemakkelijk ontstaan en dit is ook waar we wijsheid hebben. Maar soms is wijsheid onvoldoende of ontstaat ze niet op het juiste moment. Er kan bewuste aandacht en helder begrip zijn, maar deze alleen zijn niet voldoende om de situatie te beheersen. Over het algemeen, als bewuste aandacht en helder begrip een basis van het bewustzijn vormen, zal wijsheid er zijn om te helpen. We moeten deze wijsheid echter voortdurend ontwikkelen door de beoefening van inzichtmeditatie. Dit betekent dat alles wat in het bewustzijn opkomt het object kan zijn van opmerkzaamheid en helder begrip. Maar we moeten zien volgens anicca, dukkha, anattā. Vergankelijkheid (anicca) is de basis. Dukkha verwijst naar de kwaliteit van onbevredigdheid, en anattā zegt dat het zonder individuele entiteit is. We zien dat het gewoon een gevoel is dat is ontstaan, dat het geen zelf heeft, geen entiteit en dat het uit zichzelf verdwijnt. Alleen dat! Iemand die misleid is, iemand die geen wijsheid bezit, zal deze gelegenheid missen, hij zal deze dingen niet in zijn voordeel kunnen gebruiken.
Als de wijsheid aanwezig is, zullen bewuste aandacht en helder begrip daarbij horen. In dit eerste stadium kan de wijsheid echter niet volmaakt helder zijn. Dus bewuste aandacht en helder begrip zijn niet in staat om elk object op te vangen, maar wijsheid komt helpen. Zij kan zien welke kwaliteit bewuste aandacht er is en wat voor soort gewaarwording er is ontstaan. Of, in zijn meest algemene aspect, welke bewuste aandacht er ook is of welke gewaarwording er ook is, het is allemaal Dhamma.
De Boeddha nam de beoefening van inzichtmeditatie als basis. Hij zag dat deze bewuste aandacht en helder begrip beide onzeker en instabiel waren. Alles wat instabiel is, en wat we stabiel willen hebben, doet ons lijden. We willen dat de dingen zijn zoals we willen, maar we moeten lijden omdat de dingen gewoon niet zo zijn. Dit is de invloed van een onrein bewustzijn, de invloed van een bewustzijn dat wijsheid mist.
Als we oefenen, hebben we de neiging om ons te laten meeslepen door de wens dat het gemakkelijk is, dat het is zoals we willen. We hoeven niet ver te gaan om zo’n houding te begrijpen. Kijk maar naar dit lichaam! Is het ooit echt zoals we willen? Het ene moment willen we het op de ene manier en het volgende moment op een andere manier. Hebben we het ooit echt gehad zoals we wilden? De aard van ons lichaam en ons bewustzijn is in dit opzicht precies hetzelfde. Het is gewoon zoals het is.
Dit punt in onze beoefening kan gemakkelijk gemist worden. Gewoonlijk gooien we alles wat we niet prettig vinden weg; wat ons niet bevalt, gooien we weg. We staan niet stil bij de vraag of de manier waarop we dingen wel of niet leuk vinden wel de juiste is. We denken slechts dat de dingen die we onaangenaam vinden verkeerd moeten zijn, en dat de dingen die we aangenaam vinden juist moeten zijn.
Dit is waar verlangen vandaan komt. Wanneer we prikkels ontvangen via oog, oor, neus, tong, lichaam of bewustzijn, ontstaat een gevoel van voorkeur of afkeer. Dit toont aan dat het bewustzijn vol gehechtheid is. Dus gaf de Boeddha ons dit onderricht over vergankelijkheid. Hij gaf ons een manier om de dingen te beschouwen. Als we ons vastklampen aan iets dat niet blijvend is, ervaren we lijden. Er is geen reden waarom we deze dingen zouden willen hebben in overeenstemming met onze voorkeur en afkeer. Het is voor ons niet mogelijk om de dingen zo te laten zijn. We hebben dat soort gezag of macht niet. Hoe we ook willen dat de dingen zijn, alles is al zoals het is. Op deze manier willen is niet de weg uit het lijden.
Hier zien we hoe het bewustzijn wat misleid is op de ene manier begrijpt, en het niet misleide bewustzijn op een andere manier. Wanneer het verstandige bewustzijn bijvoorbeeld een of andere gewaarwording ontvangt, ziet het die als iets waaraan men zich niet moet vastklampen of waarmee men zich niet moet identificeren. Dit is wat wijst op wijsheid. Als er geen wijsheid is, volgen we slechts onze domheid. Deze domheid is het niet zien van vergankelijkheid, onbevredigendheid en niet-zelf. Wat ons bevalt zien we als goed en juist. Wat ons niet bevalt zien we als niet goed. Zo kunnen we niet tot de Dhamma komen – wijsheid kan niet ontstaan. Als we dit kunnen zien, dan ontstaat wijsheid.
De Boeddha vestigde de beoefening van inzichtmeditatie stevig in zijn bewustzijn en gebruikte die om alle verschillende mentale indrukken te onderzoeken. Wat in zijn bewustzijn opkwam onderzocht hij zo: ook al vinden we het leuk, het is onzeker. Het is lijden, want deze dingen die voortdurend opkomen en verdwijnen volgen niet de invloed van ons bewustzijn. Al deze dingen zijn geen wezen of een zelf, ze behoren ons niet toe. De Boeddha leerde ons ze te zien zoals ze zijn. Op dit principe baseren we onze oefening.
We begrijpen dan, dat we niet in staat zijn om zomaar verschillende stemmingen tot stand te brengen zoals we willen. Er komen zowel goede als slechte stemmingen. Sommige zijn nuttig en andere niet. Als we deze dingen niet goed begrijpen, zullen we niet juist kunnen oordelen. In plaats daarvan zullen we het verlangen achterna rennen – ons verlangen volgen.
Soms voelen we ons gelukkig en soms voelen we ons verdrietig, maar dat is normaal. Soms zijn we blij en soms teleurgesteld. Wat we leuk vinden houden we voor goed, en wat we niet leuk vinden houden we voor slecht. Op deze manier scheiden we ons steeds verder af van de Dhamma. Wanneer dit gebeurt, zijn we niet in staat Dhamma te begrijpen of te herkennen, en dus zijn we verward. Begeerten nemen toe omdat ons bewustzijn niets anders heeft dan begoocheling.
Zo praten we over het bewustzijn. Het is niet nodig om ver van onszelf weg te gaan om begrip te vinden. We zien gewoon dat deze bewustzijnstoestanden niet blijvend zijn. We zien dat ze onbevredigend zijn en dat ze geen permanent zelf zijn. Als we onze beoefening op deze manier blijven ontwikkelen, noemen we het de beoefening van vipassanā of inzichtmeditatie. We zeggen dat het het herkennen van de inhoud van ons bewustzijn is en op deze manier ontwikkelen we wijsheid.
Samatha (Kalmte) Meditatie
Onze beoefening van samatha gaat zo: We vestigen de beoefening van bewuste aandacht op de in- en uitademing, bijvoorbeeld als basis of middel om het bewustzijn te beheersen. Door het bewustzijn de stroom van de adem te laten volgen wordt het standvastig, kalm en stil. Deze praktijk van het kalmeren van het bewustzijn wordt samatha-meditatie genoemd. Het is noodzakelijk om veel van dit soort oefeningen te doen omdat het bewustzijn vol is van vele verstoringen. Het is erg verward. We kunnen niet zeggen hoeveel jaar of hoeveel levens het al zo is. Als we gaan zitten en nadenken, zullen we zien dat er veel is dat niet tot vrede en kalmte leidt en veel dat tot verwarring leidt!
Daarom leerde de Boeddha dat we een meditatieonderwerp moeten vinden dat past bij onze specifieke neigingen, een manier van oefenen die past bij ons karakter. Bijvoorbeeld, het steeds opnieuw bekijken van de lichaamsdelen: hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden en huid, kan heel rustgevend zijn. Het bewustzijn kan heel vredig worden van deze oefening. Als het contempleren van deze vijf dingen tot kalmte leidt, is dat omdat het geschikte objecten zijn voor contemplatie volgens onze neigingen. Wat we op deze manier geschikt vinden, kunnen we als onze beoefening beschouwen en gebruiken om de bezoedelingen te bedwingen.
Een ander voorbeeld is de herinnering aan de dood. Voor hen die nog sterke hebzucht, afkeer en begoocheling hebben en deze moeilijk te bedwingen vinden, is het nuttig dit onderwerp van de persoonlijke dood als meditatieobject te nemen. We zullen inzien dat iedereen moet sterven, rijk of arm. We zullen zien dat zowel goede als slechte mensen sterven. Iedereen moet sterven! Als we deze beoefening ontwikkelen, merken we dat er een houding van onpasselijkheid ontstaat. Hoe meer we oefenen, hoe gemakkelijker onze zit kalmeert. Dit komt omdat het een geschikte en passende praktijk voor ons is. Als deze beoefening van rustige meditatie niet geschikt is voor onze specifieke neigingen, zal het deze houding van passieloosheid niet voortbrengen. Als het object werkelijk bij ons past, zullen we merken dat het regelmatig opkomt, zonder grote moeite, en dat we er vaak aan denken.
Hiervan kunnen we een voorbeeld zien in ons dagelijks leven. Wanneer leken schalen met veel verschillende soorten voedsel brengen om de monniken aan te bieden, proeven we ze allemaal om te zien welke we lekker vinden. Als we ze allemaal geproefd hebben, kunnen we zeggen wat ons het meest bevalt. Dit is slechts een voorbeeld. Wat we lekker vinden eten we, dat vinden we het meest geschikt. We zullen ons niet druk maken over de andere verschillende gerechten.
Het concentreren van onze aandacht op de in- en uitademing is een voorbeeld van een soort meditatie die voor ons allen geschikt is. Het lijkt erop dat we ons niet zo goed voelen als we verschillende oefeningen doen. Maar zodra we gaan zitten en onze adem observeren hebben we een goed gevoel, we kunnen het duidelijk zien. Het is niet nodig om ver weg te gaan kijken, we kunnen gebruiken wat dicht bij ons is en dit zal beter voor ons zijn. Observeer gewoon de adem. Hij gaat uit en komt in, uit en in – we kijken er zo naar. Lange tijd blijven we kijken naar de in- en uitademing en langzaam komt ons bewustzijn tot rust. Er ontstaan andere activiteiten, maar we hebben het gevoel dat ze ver van ons af staan. Net als wanneer we gescheiden van elkaar leven en ons niet meer zo hecht voelen. We hebben niet meer hetzelfde sterke contact of misschien helemaal geen contact meer.
Als we gevoel hebben voor deze oefening van bewuste aandacht van de ademhaling, wordt het gemakkelijker. Als we doorgaan met deze beoefening doen we ervaring op en worden we vaardig in het kennen van de aard van de adem. We weten hoe hij is als hij lang is en hoe hij is als hij kort is.
Op een bepaalde manier kunnen we spreken over het voedsel van de adem. Zittend of lopend ademen we, slapend ademen we, wakker ademen we. Als we niet ademen gaan we dood. Als we erover nadenken zien we dat we alleen bestaan met behulp van voedsel. Als we tien minuten, een uur of zelfs een dag geen gewoon voedsel eten, maakt dat niet uit. Dit is een natuurlijk soort voedsel. Maar als we zelfs maar even niet ademen, zullen we sterven. Als we vijf of tien minuten niet ademen zijn we dood. Probeer het maar eens!
Iemand die bewuste aandacht van de ademhaling beoefent zou dit soort begrip moeten hebben. De kennis die voortkomt uit deze beoefening is inderdaad prachtig. Als we niet nadenken dan zien we de adem niet als voedsel, maar eigenlijk ‘eten’ we de hele tijd lucht, in, uit, in, uit… de hele tijd. Ook zal je merken dat hoe meer je op deze manier contempleert, hoe groter de voordelen van de beoefening worden en hoe fijner de adem wordt. Het kan zelfs gebeuren dat de adem stopt. Het lijkt alsof we helemaal niet ademen. In werkelijkheid gaat de adem door de poriën van de huid. Dit wordt de ‘delicate ademhaling’ genoemd. Wanneer ons bewustzijn volkomen kalm is, kan de normale ademhaling op deze manier stoppen. We hoeven helemaal niet te schrikken of bang te zijn. Als er geen ademhaling is, wat moeten we dan doen? Gewoon weten! Weet dat er geen ademhaling is, dat is alles. Dit is de juiste beoefening hier.
We hebben het hier over de weg van de samatha-beoefening, de beoefening van het ontwikkelen van kalmte. Als het object dat we gebruiken juist is en geschikt voor ons, zal het leiden tot dit soort ervaring. Dit is het begin, maar er is genoeg in deze beoefening om ons de hele weg te brengen, of tenminste tot waar we helder kunnen zien en in sterk vertrouwen verder kunnen gaan. Als we op deze manier doorgaan met contemplatie, zal er energie naar ons toe komen. Dit is vergelijkbaar met het water in een urn. We doen er water in en houden het bijgevuld. We blijven de urn vullen met water en daardoor gaan de insecten die in het water leven niet dood. Zo is het ook met inspanning en dagelijkse beoefening. Het komt allemaal terug op de beoefening. We voelen ons heel goed en vredig.
Deze kalmte komt voort uit onze éénpuntige bewustzijnstoestand. Deze éénpuntige bewustzijnstoestand kan echter erg lastig zijn, omdat we niet willen dat andere bewustzijnstoestanden ons storen. In feite komen andere bewustzijnstoestanden wel en, als we erover nadenken, kan dat op zichzelf de éénpuntige bewustzijnstoestand zijn. Het is zoals wanneer we verschillende mannen en vrouwen zien, maar we hebben niet hetzelfde gevoel over hen als over onze moeder en vader. In werkelijkheid zijn alle mannen mannelijk net als onze vader en alle vrouwen vrouwelijk net als onze moeder, maar we hebben niet hetzelfde gevoel over hen. We vinden onze ouders belangrijker. Zij hebben meer waarde voor ons.
Dit is hoe het zou moeten zijn met onze éénpuntige bewustzijnstoestand. We zouden er dezelfde houding tegenover moeten hebben als tegenover onze eigen moeder en vader. Alle andere activiteit die ontstaat waarderen we op dezelfde manier als we voelen tegenover mannen en vrouwen in het algemeen. We houden niet op ze te zien, we erkennen alleen hun aanwezigheid en kennen ze niet dezelfde waarde toe als onze ouders.
De Knoop Ontwarren
Wanneer onze beoefening van samatha kalmte bereikt, zal het bewustzijn helder en duidelijk zijn. De activiteit van het bewustzijn zal steeds minder worden. De verschillende mentale indrukken die ontstaan zullen minder worden. Wanneer dit gebeurt zal er grote vrede en geluk ontstaan, maar we kunnen ons aan dat geluk hechten. We moeten dat geluk als onzeker beschouwen. We moeten ongeluk ook beschouwen als onzeker en vergankelijk. We zullen begrijpen dat alle verschillende gevoelens niet blijvend zijn en er niet aan moeten worden vastgeklampt. We zien de dingen zo omdat er wijsheid is. We zullen begrijpen dat de dingen zo zijn volgens hun aard.
Als we dit soort begrip hebben, is het alsof we een streng van een touw vastpakken die een knoop vormt. Als we er in de juiste richting aan trekken, wordt de knoop losser en begint hij te ontwarren. Het zal niet langer zo strak of gespannen zijn. Dit is vergelijkbaar met begrijpen dat het niet altijd zo hoeft te zijn. Voorheen hadden we het gevoel dat de dingen altijd zouden blijven zoals ze waren en daarmee trokken we de knoop steeds strakker aan. Deze strakheid is lijden. Zo leven is erg gespannen. Dus we maken de knoop wat losser en ontspannen ons. Waarom maken we hem los? Omdat hij strak zit! Als we ons er niet aan vastklampen, kunnen we het losmaken. Het is geen permanente toestand die altijd zo moet blijven.
We gebruiken de leer van vergankelijkheid als onze basis. We zien dat zowel geluk als ongeluk niet permanent zijn. We zien ze als onbetrouwbaar. Er is absoluut niets dat blijvend is. Met dit soort begrip houden we geleidelijk op te geloven in de verschillende stemmingen en gevoelens die in het bewustzijn opkomen. Verkeerd begrip zal afnemen in dezelfde mate dat we ophouden erin te geloven. Dit is wat bedoeld wordt met het losmaken van de knoop. Hij wordt steeds losser. Gehechtheid zal geleidelijk ontworteld raken.
Ontgoocheling
Wanneer we vergankelijkheid, onbevredigendheid en niet-zelf gaan zien in onszelf, in dit lichaam en dit bewustzijn, in deze wereld, dan zullen we merken dat er een soort verveling ontstaat. Dit is niet de alledaagse verveling die maakt dat we niets willen weten of zien of zeggen, of dat we met niemand iets te maken willen hebben. Dat is geen echte verveling, het heeft nog steeds gehechtheid, we begrijpen het nog steeds niet. We hebben nog steeds gevoelens van afgunst en wrok en klampen ons nog steeds vast aan de dingen die ons lijden veroorzaken.
Het soort verveling waarover de Boeddha sprak is een toestand zonder woede of lust. Het komt voort uit het zien van alles als vergankelijk. Wanneer een aangenaam gevoel in ons bewustzijn opkomt, zien we dat het niet blijvend is. Dit is het soort verveling dat we hebben. We noemen het nibbidā of ontgoocheling. Dat betekent dat het ver afstaat van zinnelijk verlangen en passie. We zien niets als het waard om naar te verlangen. Of de dingen nu wel of niet overeenkomen met onze sympathieën en antipathieën, het maakt ons niet uit, we identificeren ons er niet mee. We geven ze geen speciale waarde.
Door zo te oefenen geven we de dingen geen reden om ons moeilijkheden te bezorgen. We hebben het lijden gezien en gezien dat vereenzelviging met stemmingen geen aanleiding kan geven tot werkelijk geluk. Het veroorzaakt vastklampen aan geluk en ongeluk en vastklampen aan voorkeur en afkeer, wat op zichzelf de oorzaak is van lijden. Als we ons zo blijven vastklampen hebben we geen gelijkgerichte houding ten opzichte van de dingen. Sommige bewustzijnstoestanden bevallen ons en andere niet. Als we nog steeds houden van en niet houden van, dan is zowel geluk als ongeluk lijden. Het is dit soort gehechtheid dat lijden veroorzaakt. De Boeddha onderwees dat alles wat ons doet lijden op zichzelf onbevredigend is.
De Vier Edele Waarheden
Vandaar dat we begrijpen dat de leer van de Boeddha is het lijden te kennen en te weten waardoor het ontstaat. En verder moeten we vrijheid van lijden kennen en de manier van beoefening die tot vrijheid leidt. Hij leerde ons juist deze vier dingen te kennen. Als we deze vier dingen begrijpen kunnen we lijden herkennen als het zich voordoet en weten we dat het een oorzaak heeft. We weten dan dat het niet zomaar is ontstaan! Als we vrij willen zijn van dit lijden, kunnen we de oorzaak ervan wegnemen.
Waarom hebben we dit gevoel van lijden, dit gevoel van onbevredigendheid? We zullen zien dat het komt omdat we ons vastklampen aan onze verschillende sympathieën en antipathieën. We komen te weten dat we lijden vanwege onze eigen daden. We lijden omdat we waarde toekennen aan dingen. Dus zeggen we: ken het lijden, ken de oorzaak van het lijden, ken de vrijheid van het lijden en ken de weg naar deze vrijheid. Als we het lijden kennen, blijven we de knoop ontwarren. Maar we moeten er zeker van zijn dat we hem ontwarren door in de juiste richting te trekken. Dat wil zeggen, we moeten weten dat het zo zit. Gehechtheid zal worden uitgerukt. Dit is de praktijk die een einde maakt aan ons lijden.
Ken het lijden, ken de oorzaak van het lijden, ken de vrijheid van het lijden en ken het pad dat uit het lijden leidt. Dit is magga (pad). Het gaat als volgt: juiste visie, juiste gedachte, juiste spraak, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste opmerkzaamheid, juiste concentratie. Als we het juiste begrip hebben van deze dingen, dan hebben we het pad. Deze dingen kunnen een einde maken aan lijden. Ze leiden ons naar moraliteit, concentratie en wijsheid (sīla, samādhi, paññā).
We moeten deze vier dingen duidelijk begrijpen. We moeten het willen begrijpen. We moeten deze dingen willen zien in termen van realiteit. Wanneer we deze vier dingen zien noemen we dit ‘Sacca Dhamma‘. Of we nu naar binnen kijken of naar voren of naar rechts of naar links, alles wat we zien is Sacca Dhamma. We zien eenvoudigweg dat alles is zoals het is. Voor iemand die Dhamma heeft bereikt, iemand die Dhamma werkelijk begrijpt, waar hij ook gaat, zal alles Dhamma zijn.
Voetnoten
[1] Paññā: heeft een breed scala aan betekenissen, van algemeen gezond verstand tot deskundig begrip, tot diepgaand inzicht in de Dhamma. Hoewel elk gebruik van het woord een andere betekenis kan hebben, is impliciet in alle een toenemend begrip van de Dhamma, culminerend in diepgaand inzicht en verlichting.
[2] Bij een andere gelegenheid vulde de Eerwaarde Ajahn de analogie aan door te zeggen dat als we weten hoe we ons eigen bewustzijn moeten bewaken, dit hetzelfde is als het naleven van alle talrijke regels van de Vinaya.
Bovenstaande tekst is door de redactie van buddho.org naar het Nederlands vertaald. De Engelse versie, Reading the Natural Mind staat op ajahnchah.org.
Wil je beginnen met mediteren of ben je op zoek naar meer verdieping?
Wij bieden persoonlijke begeleiding, volledig op donatie basis.
Je moet zelf de inspanning leveren, de Boeddhas wijzen slechts de weg
Boeddha, Dhp 276